De logica van Jip en Janneke; nogal wiedes !
Door Tjeerd de Boer
Gevolgen van neo-liberaal beleid
Op zaterdag 20 januari was er een conferentie, georganiseerd door de PvdA- Groen Links,
over de gevolgen van 40 jaar neoliberalisme voor de economie en maatschappij. Bij gevolgen
moet je denken aan ‘het kwaad is al geschied’, waarschuwen of voorkomen is verleden tijd.
Centraal in de neoliberale leer zijn bezuinigingen, niet om de lopende rekening van de
overheid kloppend te houden, maar als een ideologie richting minimale overheid. De overheid
heeft dan betrekking op het ambtenaren apparaat voor beleid en bestuur en de collectieve
sector als geheel.
In Nederland is het ambtenaren apparaat bepaald niet geminimaliseerd en zo er op ambtenaren
werd bezuinigd, kwamen daarvoor in de plaats vaak dure consultants van buitenaf. Niet zelden
ex ambtenaren. Dus ook de kosten voor beleids- en bestuursorganen van de overheid werden niet
geminimaliseerd. De collectieve sector werd echter wel platbezuinigd door diverse rechtse
kabinetten vanaf de jaren ’90.
‘Het kwaad is al geschied’, waarschuwen of voorkomen is verleden tijd
De gevolgen van 40 jaar neoliberaal beleid zijn samen te vatten door de volgende formule:
BEZUINIGEN = TE WEINIG GELD = TE WEINIG MENSEN EN MIDDELEN
om diverse afdelingen binnen
de collectieve sector naar behoren te kunnen laten functioneren. Ik keek naar een journaal
waarin de verarmde onderwijssector aan de orde kwam, vooral het lerarentekort. Een journalist
vroeg: maar door het lerarentekort worden de leerlingen toch dommer? Wat een vraag, zie
achterstanden bij rekenen en taal bij leerlingen in het basis- en middelbaar onderwijs.
Nogal Wiedes!
In de zorgsector ook grote personeelsproblemen, zoals in de thuiszorg. Voor een V.V.D is er
geen enkel probleem, niet alleen familie, maar eventueel ook buren moeten leren om zorgtaken
over te nemen. Het lijkt mij een recept voor ongelukken door onkunde en ik vind het nogal
onliberaal om mensen te dwingen tot taken die zij mogelijk niet kunnen.
Dysfunctionele situaties en systemen
Een goed voorbeeld is het vervangen van ambtenaren door consultants van buitenaf op
departementen, hetgeen meer kost dan de voormalige ambtenarensalarissen. Vervolgens verdwijnt
er veel specialistische kennis binnen die organen (zoals ICT) die dan ook van buitenaf moet
komen. Een voorbeeld van zichzelf versterkende processen.
Op veel conferenties als bij Linksom worden gevolgen van neoliberaal beleid vaak gescheiden
gepresenteerd, bijvoorbeeld in het onderwijs of zorgsector. Het is echter nodig om die gevolgen
als samenhangend te onderzoeken, leidend tot vicieuze cirkels, zichzelf versterkende
ontwikkelingen en patstellingen. In de systeemleer bekend als dysfunctionele systemen of
situaties.
Tot mijn verrassing kennen veel mensen de wet van behoud van zinloosheid en domheid van nota
bene de geniale Einstein. Mogelijk had hij ook kennisgemaakt met de in de wiskunde op gang
gekomen systeembenadering in de vorige eeuw. Einstein doelde op dysfunctionele systemen
waarbinnen elke poging tot verandering of ontsnapping bij voorbaat kansloos en zinloos zal
zijn. Erger wordt het als dysfuncties worden ontkend.
Leidend tot vicieuze cirkels, zichzelf versterkende ontwikkelingen en patstellingen
Voorbeelden van dysfunctionele situaties en systemen
Volgens de neoliberale leer is er altijd voldoende betaald werk: waar een wil is, is een
baan. De economische realiteit voor veel werklozen was een tekort aan vacatures of een
slechte aansluiting tussen vraag en aanbod. Door het ontkennen van die realiteit werden
honderdduizenden mensen de afgelopen 20 jaar gedwongen om te solliciteren naar niks en
nergens. Een loepzuiver voorbeeld van Einsteins wet, in dit geval een dysfunctionele
situatie die door de politiek in stand werd gehouden. De situatie voor veel werklozen,
vooral 50 plussers, verergerde daardoor (stress) en werd versterkt door het zo minimaal
mogelijk houden van de uitkeringen. Gevolg van de bekende Financiële Prikkel Theorie,
hoe lager de uitkeringen, hoe sneller mensen naar werk zoeken.
Gedurende het neoliberale tijdperk stagneerden de lonen (en uitkeringen) ten opzichte van
steeds toenemende winstinkomens, met name door beleggingen. Intussen, door de
privatisering van de woningmarkt waarin zelfs sociale huurwoningen werden verkocht,
ontstond een nieuw beleggersparadijs. De huizenprijzen bereikten recordhoogten, ook nu
weer, maar ook de huren in de vrije sector.
Gevolg is dat in toenemende mate jongeren geen woning kunnen vinden en anderen ofwel
een hoog inkomen of duo- inkomen moeten hebben om de woonlasten te betalen.
Daardoor wordt overheidssteun nodig, zoals belastingvoordelen voor huizenbezitters en
huursubsidie voor lage inkomens. Aldus wordt een systeem van toeslagen onderwerp van
zichzelf versterkende ontwikkelingen van nog meer woonlasten, nog meer steun van de
overheid nodig. Hetzelfde is te zien bij lage inkomens die te laag zijn geworden om er
basisbehoeften te kunnen betalen. Daardoor werden voedsel- en kledingbanken nodig als
onderdeel van een opkomende ‘informele’ economie voor mensen die deelname aan de
formele economie niet meer kunnen betalen.
Niet alleen in de collectieve sector maar ook in de marktsector werd gestreefd naar
zoveel mogelijk productie met zo weinig mogelijk mensen (mean and lean production).
Ook deze ontwikkeling behoorde bij de opkomst van het neoliberalisme waarin grote
nadruk werd gelegd op prestaties en geld verdienen. Het aantal gevallen van burnout
neemt echter ook gestaag toe; in 2014 betrof het 1 op 7 werknemers, nu 1 op 5. Vooral
in het onderwijs, de zorg maar ook bij financiële bedrijven is de werkdruk hoog.
Mensen die hun baan moeten kombineren met mantelzorg lopen risico op burnout. Een wat
is dan burnout? Voor het gemak omschrijf ik dit begrip als een dermate grote
overspannenheid die het uitvoeren van werkzaamheden niet meer mogelijk maakt. Het duurt
soms jaren voordat mensen weer enigszins kunnen werken, zoals artsen en leraren.
Overspannenheid, die het uitvoeren van werkzaamheden niet meer mogelijk maakt
Sommige onderzoekers verwachten dat binnen 10 jaar de helft van de beroepsbevolking een
burnout kan hebben. Gegeven de toenemende vergrijzing is het van belang dat steeds meer
ouderen kunnen doorwerken. Maar tekorten op de arbeidsmarkt moeten ook worden verholpen
door het aantrekken van immigranten of door robotisering.
Privatisering en deregulering, zijn ook centrale
elementen van neoliberaal beleid, gericht op de doelstelling van een minimale overheid.
Vanaf de jaren ’80 werden veel openbare nutsvoorzieningen door de overheid verkocht zoals
spoorwegen, electriciteitsbedrijven, ziektekostenverzekeringen, kinderopvang en telefonie.
Zelfs de arbeidsbureau’s werden geprivatiseerd tot een markt van re- ïntegratiebureau’s.
Milton Friedmans droom was ‘lets business free to govern the world’ . Deze neoliberale
droom is redelijk gelukt in vele Westerse landen door deregulering. De redenering achter
deze droom was, dat als bedrijven en beleggers zo min mogelijk gehinderd worden door
regels en belastingen, zij rijk kunnen worden met winstmaximalisatie. Volgens de Triggle
Down Theorie zou die rijkdom vervolgens ten goede komen aan de gehele economie.
De economische realiteit van neoliberaal beleid werd dat de rijken steeds rijker weren en
de armen steeds armer. Zakenblad Forbes presenteerde onlangs de nieuwe jaarlijkse
ranglijst van miljardairs. Hun aantal is nog nooit zo groot geweest, in totaal 2781
personen en hun vermogen $14.200 miljard. De rijkste man bezit $233 miljard, De rijkste
Nederlander is nog steeds Charlene Heineken ($14.1 miljard), zonet schandalig in het nieuws
gekomen wegens belastingontduiking.
Nogmaals wil ik de gelovigen in complottheorieën vertellen dat complotten door een kleine
elite onmogelijk is (te organiseren), behalve in films en boeken. In realiteit bestaat er
zeker een wereldelite, levend in hun bubbels van extravagante luxe en belastingvrije oorden.
Je kan ze aanduiden als de Club van Davos, een plaats waar jaarlijks die elite bijeenkomt
om wereldvraagstukken te bespreken. Het is voor staten zeer moeilijk om deze elite meer
belasting te laten betalen, zoiets moet gebeuren door internationale organisaties als de EU.
Charlene Heineken ($14.1 miljard)
De macht van beleggers
Bij kapitalisme denken velen nog aan de reële economie van productie van goederen en
diensten. Financiële markten worden gekenmerkt door bedrijven die geen enkele binding hebben
met productie, maar met aan- en verkoop van beleggingsproducten. Hun economische macht is
zeer groot, om de gevolgen van neoliberalisme in de zin van opkomst van financiële markten
te duiden, kan je kijken naar de opkomst van private equity fondsen. Met geleend geld
kochten ze in Nederland kinderopvangplaatsen, huisartsen- en dierenartsenpraktijken op.
Winst wordt gemaakt met zo weinig mogelijk mensen en middelen, de dienstverlening
verschraalt, tarieven gaan omhoog. Om de kosten voor kinderopvang te compenseren, moest de
overheid weer een toeslagenstelsel instellen. Een drama later voor ruim 130.000 personen
die teveel ontvangen toeslagen moesten terugbetalen.
Een patstelling
De gevolgen van 40 jaar neoliberaal beleid zijn samen te vatten als toenemende private
rijkdom naast toenemende collectieve armoede. Als we de collectieve sector willen
herstellen na decennialange bezuinigingen, dan moeten we rijken en concerns meer belasten,
Nogal wiedes zouden Jip en Janneke zeggen. Intussen waart het spook van Bezuinigen weer
door de EU en USA, vraag is waarop nog te bezuinigen? Gaan we verder met de rijken nog
rijker maken en de armen nog armer? Moeten we nog harder werken met het gevaar van
burnout? Of werken voor een overaanbod van voedsel waardoor de bevolking steeds dikker
wordt. Een Nederland met een tekort van 300.000 woningen tegenover de sinds 2014
gerealiseerde 300.000 zogenaamde vakantiewoningen, te gebruiken als beleggingsobject.
Intussen nemen de financiële bubbels als vanouds toe tot recordhoogten, zie het herstel
van de Bitcoin van het dieptepunt van $ 19.000 naar richting $70.000.
Waarschijnlijk zijn de in dit artikel genoemde gevolgen van neoliberaal beleid nog maar
een begin van nog grotere gevolgen in de nabije toekomst. Niet alleen een nieuwe
financiële crisis maar een economische en sociale systeemcrisis. Nadeel van dysfunctionele
systemen.
De lange reis van de gezondheidszorg in Nederland
door Adriana Rollingswier (Opgedragen aan Logeerhuis De Buren)
Er is veel over te doen in de media en misschien heeft u er zelf al eens mee te
maken gehad. Het gaat niet goed met de zorg in Nederland. Grote personeels-tekorten,
mensen die ziekenhuisbedden bezet houden zonder noodzaak, te weinig en overbelaste
huisartsen, overbelaste mantelzorgers, volle verpleeghuizen, lange wachttijden, de
stijgende zorgvraag, de jeugdzorg in de knel enz.enz.
Professionals waarschuwen al lang dat als er niets verandert aan de situatie we
afstevenen naar een permanent zorginfarct.
Voor een ander zorgen, het begin van de menselijke beschaving
Op de vraag welke archeologische vondst het begin van de menselijke beschaving
aantoonde, noemde de beroemde antropoloog Margaret Mead geen wapen, geen
gebruiksvoorwerp, geen grottekening, maar een 15.000 jaar oud menselijk gebroken bot dat
weer geheeld was. Iemand had dit gewonde mens verzorgd, beschermd en eten en drinken
gegeven. Zonder zorg had dit gewonde mens het niet overleefd. Ze noemde de bereidheid en
het vermogen een ander te helpen en om voor een ander te zorgen, het begin van de
menselijke beschaving, de kern van ons mens zijn.
Ziek zijn was een straf van boze goden en geesten
Al in de prehistorie werden mensen dus al verpleegd en verzorgd, maar het is niet duidelijk
hoe dat toen in ons land vorm gegeven werd. Aan de basis van de geneeskunde in die tijd
lagen vooral magische krachten. Ziek zijn werd gezien als e
Er waren sjamanen (of sjamaanka’s) en tovenaars (of tovenaressen) die met de geestenwereld
‘communiceerden’ en doormiddel van allerlei magische rituelen de boze geesten trachtten te
verdrijven en zo de zieken te genezen. Of je kon naar een heilige plaats gaan (of je werd
daarheen gebracht) om offers te brengen en zo genezing af te dwingen. Ook waren er
medicijnmannen of -vrouwen die kennis hadden van medicinale kruiden, van planten, mineralen
en dierlijke materialen. Daar maakten zij middeltjes mee die bepaalde geneeskrachtige
effecten teweeg brachten.
De balans tussen de lichaamssappen
Pas later in de geschiedenis was de Griekse arts Hippocrates (460- 377v. Chr.) één van de
eersten in de westerse wereld die natuurlijke in plaats van bovennatuurlijke oorzaken voor
ziektes zag. Hiermee werd de geneeskunde uit de sfeer van tovenarij en geestenbezwering
gehaald. Er werd nu op basis van symptomen een diagnose vastgesteld en aan de hand daarvan
werd er behandeld (in India en China werd dit principe al honderden jaren toegepast).
Hippocrates zag het belang al in van hygiëne, gezond eten, en frisse lucht. Maar hij had het
toch ook niet allemaal juist. Hij dacht namelijk dat ziektes ontstonden doordat de balans
tussen de lichaamssappen (slijm, bloed, geel gal, en zwart gal) verstoord was. Dit wordt de
humorenleer genoemd. Hij zocht de verklaring van de mentale en fysieke toestand van mensen,
in een teveel of tekort van deze verschillende lichaamssappen en dat er daardoor rotting of
droogte ontstond waarvan men ziek werd. De behandeling om de lichaamssappen weer in balans
te brengen bestond uit een aangepast dieet. Hipprocates wordt gezien als de grondlegger van
de westerse medische zorg. Nog steeds leggen artsen in de hele wereld de Eed van Hippocrates
af:
‘Ik zweer/beloof dat ik de geneeskunst zo goed als ik kan zal uitoefenen ten dienste van
mijn medemens. Ik zal zorgen voor zieken, gezondheid bevorderen en lijden verlichten. Ik
stel het belang van de patiënt voorop en eerbiedig zijn opvattingen. Ik zal aan de patiënt
geen schade doen’.
Gratis onderdak voor gezonde zwervers en bedelaars
In de middeleeuwen (ca.500 tot ca.1500) lag de zorg voor de zwakkeren der samenleving in ons
land voornamelijk bij de Katholieke kerk. De kerken beschouwden dit als hun religieuze plicht.
In kloosters werd door de kloosterlingen zorg gedragen voor zieken, armen, wezen en ‘ouderen’,
mensen die het niet alleen konden redden. Ouderen van die tijd waren veel minder oud dan
ouderen van onze tijd. Door ziekte en aftakeling lag de gemiddelde leeftijd van overlijden
tussen de 30 en 35 jaar. Dat is nu voor mannen rond de 79 jaar en voor vrouwen 84 jaar.
Kloosters bezaten vaak een eigen kruidentuin voor het samenstellen van medicijnen. Vanaf de 6e
eeuw werden, voornamelijk door Katholieke bisschoppen, de eerste gasthuizen gesticht. Deze
gasthuizen werden in het leven geroepen om berooide gasten, ook wel ‘passanten’ genoemd,
onderdak te bieden. Te denken aan rondreizende kooplieden, mensen in ballingschap, pelgrims
enz. Als zwervers en bedelaars gezond waren kregen zij er ook gratis onderdak, maar dit
slechts voor enkele dagen. Gasthuizen waren in het begin dus eigenlijk meer te vergelijken
met herbergen. Later kwam daar de opvang van mensen bij die geen (langdurige)
thuisverpleging konden krijgen. De inkomsten van de gasthuizen kwamen uit de rijke kloosters,
uit legaten (erfenissen) of werden geschonken door rijke burgers en edelen. Ook kwam er geld
binnen bij de kerken uit de verkoop van ‘aflaten’ oftewel de verkoop / afkoop /
kwijtschelding van gepleegde zonden.
Het beeld dat middeleeuwers gore viespeuken waren is niet correct
De middeleeuwen staan bekend als een tijd vol ziekte, dood, achteruitgang en héél veel
viezigheid. De mensen gooiden hun vuil en ontlasting gewoon op straat (van onderen!!). Ze
wasten zich niet en poetsten hun tanden niet... Maar het hardnekkige beeld dat het gore
viespeuken waren is niet correct. Dit idee stamt uit de 19e eeuw, een tijd toen het er in
werkelijkheid eigenlijk veel slechter aan toeging dan in de middeleeuwen. Het was een soort
van propaganda om de slechte omstandigheden in de 19e eeuw te verdoezelen. Mensen in de
middeleeuwen hielden net zo als wij van schone huizen en schone straten. Middeleeuwers
dachten dat je door stank en verrotte lucht ziek werd (*). Middeleeuwers deden er dan ook
alles aan om stank tegen te gaan. Er bestonden allerlei regels en systemen om de boel
schoon te houden en zo de bevolking te beschermen tegen ziektes. In sommige steden
bestonden al een vorm van riolering. Hun ontlasting deden mensen doorgaans buitenshuis, in
poepdozen (of hoe je ze noemen wilt) vaak geplaatst boven een beerput. Of ze waren
door middel van een systeem van buizen verbonden met een rivier of een gracht. Zo werd de
ziekmakende stank buiten de deur gehouden. De middeleeuwen worden ook geassocieerd met de
pest. Maar de verspreiding van de pest had eigenlijk weinig te maken met slechte
persoonlijke hygiëne, maar met de gebrekkige (medische) kennis van die tijd. Men wist niets
af van de pestbacteriën die op de vlooien van zwarte ratten leefden. En zeker wisten ze niet
dat die besmette vlooien door bijtwonden de pest overdroegen op de mens. De ratten zelf
gingen er niet aan dood.
(*) Dit wordt de miasmatheorie genoemd. Pas in de 19e eeuw kwam er een eind aan deze theorie
tijdens het bestuderen van de oorzaak van cholera.
De stank van rottende materie uit een moeras werd bijvoorbeeld gezien als de veroorzaker
van malaria (het Italiaanse ‘mala aria’ voor slechte lucht). Malaria was trouwens tot na de
2e wereldoorlog een inheemse ziekte in Nederland die epidemisch voorkwam in onze
kustprovincies. Het laatste geval van ‘onze’ malaria stamt uit 1959. In 1970 werd Nederland
door de Wereld Gezondheids Organisatie als een van de laatste landen in Europa ‘Malaria vrij’
verklaard. Het gebruik van DDT is heel belangrijk geweest in de bestrijding van de malariamug.
De straffen van God
Bewoners van de huizen waar de pest heerste mochten zes weken hun huis niet uit en moesten
alle contacten met mensen vermijden. Hun huizen werden gemarkeerd met bossen stro. Ook werden
mensen die aan lepra of de pest leden in quarantaine gezet in pest- of leprozenhuizen
(meestal) buiten de stad, zodat ze geen andere mensen konden besmetten. Al wisten de
middeleeuwers niets over de verspreiding van ziektes, quarantaine was wel de enige en juiste
maatregel tegen de verspreiding.
Even een kijkje in de denkwijze van de Middeleeuwer; de pest werd gezien als een
collectieve straf van God, voor alle begane zonden van de mens. De leprozen daarentegen waren
door hun eigen zonden ziek geworden en werden daardoor gezien als verachtelijk. Wat nogal
dubbel was, was het feit dat de mensen toen tevens geloofden dat lepra ook getuigde van Gods
genade. Lepra werd naast een straf van God ook gezien als een heilige ziekte, een beproeving
of onderscheiding van God. Zo zouden lepralijders na hun dood rechtstreeks naar de hemel gaan.
Je wassen met water uit een waterput en een vuurtje is behoorlijk lastig
De mensen in de middeleeuwen hadden een eigen kijk op gezondheid, ziektes, genezing en hygiëne.
Maar middeleeuwers probeerden, net zo als wij, zichzelf zo goed als mogelijk te wassen. Ook
werden tanden regelmatig gepoetst met linnen doekjes met een soort tandpasta gemaakt van
kruiden, zout en houtskool en men gebruikte tandenstokers. Het was helaas wel zo dat hoe armer
je was, hoe minder je over middelen beschikte voor een goede hygiëne en goed sanitair in huis.
Had je niet zoals rijke burgers en de adel een lekker bad in huis en personeel om water te
verwarmen en aan te slepen, dan moest je jezelf thuis behelpen met bijvoorbeeld een tobbe. Of
je waste jezelf met behulp van een lampetkan en een waskom.
Maar thuis lekker je hele lichaam wassen met alleen koud water uit een waterput en een
vuurtje was behoorlijk lastig. Dan kon je naar een badhuis of een sauna gaan. Door de
middeleeuwers werd een link gelegd tussen stank en ziektes. Dus als je stonk... Parfummetjes
en zeep waren kostbaar. Lekker ruiken was dan ook een statussymbool. Badhuizen zagen er niet
uit zoals de grote Romeinse zwembaden. In middeleeuwse badhuizen stonden een heleboel tobbes
of kuipen. Badhuizen waren heel populair, het waren ook ontmoetingsplekken. Daar hoorde je de
laatste nieuwtjes en roddels. Je ging er ook heen voor de gezelligheid, om er lekker in je
tobbe met warm water te eten en te drinken. Er was waarschijnlijk behalve de aandacht voor de
persoonlijke hygiëne ook sprake van prostitutie in de badhuizen. De reden van het verdwijnen
van de middeleeuwse badhuizen is niet echt bekend. Vermoed wordt dat de puriteinse
gedachtegang ten tijde van de reformatie (1517) al die gezelligheid en frivoliteit van schaars
geklede of naakte badgasten de middeleeuwse badhuiscultuur misschien wel ‘om zeep heeft
geholpen’. Ook kan het te maken hebben gehad met de verspreiding van besmettelijke ziektes.
Zoals bijvoorbeeld syfilis, een tot zo rond 1500 onbekende ziekte, die zijn intrede had gedaan
in ons land. Eigenlijk kwam pas in de 19e eeuw in Nederland weer meer aandacht voor hygiëne en
gezondheid. Arbeiderswoningen hadden vaak helemaal geen sanitaire voorzieningen. Vanaf eind
19e eeuw werden er in ons land weer badhuizen gebouwd. Daar kon je tegen geringe betaling een
douche of een bad nemen. Deze badhuizen bestonden tot ongeveer de jaren 80 van de vorige eeuw.
(Ik heb in mijn eerste woning zelf een douche (een thermotub) moeten neerzetten. Er was
gewoon geen badkamer. Ik woonde er al niet meer maar weet dat er pas tijdens de renovatie in
1986 een badkamer gebouwd werd).
Ongeneeslijke zieken en chronisch zieke bejaarden op zolders
De middeleeuwers hadden echt nog geen benul van het bestaan van virussen en bacteriën en het
gevaar dat zij daardoor konden oplopen. Zo was het in de middeleeuwen heel gewoon om met
meerdere mensen in een gezin in één bed te slapen, soms wel met meer dan tien. Dit omdat er
misschien geen geld was voor meer bedden, maar ook omdat ze zich zo beter warm konden houden.
In herbergen gebeurde dit ook en dan soms met volstrekt vreemden in één bed. Men besefte niet
dat mensen allerlei ziektekiemen bij zich konden dragen en dat al deze macro- en microparasieten
zich vooral verspreidden in druk bezochte plaatsen. Ziekte ontstond nu eenmaal altijd vanuit je
eigen lichaam. De hygiënische zorg in de ziekenzalen van de gasthuizen was niet te vergelijken
met de hygiëne in onze hedendaagse ziekenhuizen. Alles in onze moderne ziekenhuizen èn onze
maatschappij is tegenwoordig gericht tegen de besmetting van microparasieten. Denk maar eens aan
de, voor ons vaak overdreven aanvoelende, verpakkingen van voedsel.
De ziekenzalen in de gasthuizen waren meestal grote hoge donkere ruimtes, met hoog
geplaatste ramen. De mensen sliepen in houten kribben, met lange gordijnen als afscheiding. De
ventilatie en verwarming in de zalen was slecht. De hygiëne bij de behandelingen en kleine
operaties, die op zaal werden verricht, liet veel te wensen over. Op de zolders waren ook zalen
voor 'proveniers', ongeneeslijke zieken en chronisch zieke ouderen te vinden. Ook de zolders
waren meestal donkere en benauwde ruimtes. Koud in de winter en heet in de zomer.
De meeste ziekenverzorging werd uitgevoerd door monniken en nonnen. Dit alles met een diep
gelovig aspect. Gebaseerd op de 7 werken van barmhartigheid.
(1) de hongerigen spijzen, (2) de dorstigen laven, (3) de naakten kleden, (4) vreemdelingen
herbergen, (5) zieken bezoeken, (6) gevangenen bezoeken en (7) doden begraven. De tot nu nog
steeds gebruikte aanspreektitel van verplegend personeel met ‘zuster’ of ‘broeder’ is nog een
overblijfsel uit de middeleeuwen.
Proveniers kopen zich in voor een goed verzorgde oude dag
Al vanaf de 12e eeuw kwam er bij de gasthuizen geld binnen door ‘proveniers’ of ‘kostkopers’.
Dit waren, vaak ongehuwde en meer vermogende, kostgangers die al hun geld aan de gasthuizen
schonken. Door dit geschonken bedrag kochten zij zich in om verzekerd te zijn van een
verzorgde oude dag. Ze kregen voor de rest van hun leven kost en inwoning en zorg. Dit
gebeurde voor mannen in proveniershuizen, waar zij over één kleine kamer beschikten of ze
woonden op een zaal waar zij sliepen in een bedstede. De vrouwen verbleven veelal in hofjes.
Deze zich almaar uitbreidende groep ‘kostkopers’ bracht dan wel grote financiële voordelen
met zich mee voor de gasthuizen, maar helaas bleef er hierdoor ook steeds minder geld en
middelen over voor de eigenlijke doelgroep; de armlastigen die zorg en verpleging nodig
hadden. De invoering van de Armenwet in 1854 speelde een grote rol in het langzaam in
onbruik geraken en het langzaamaan opheffen van de proveniershuizen. De invoering van de
Bijstandswet in 1965 was de genadeklap voor deze vaak eeuwenoude instellingen. De functie
van het inzetten van bezittingen ten bate van de zorgverlening kwam te vervallen. De
gemeenten namen de sociale zorg over en het vermogen van de instellingen werd (onder luid
protest) geconfisqueerd en overgeheveld naar de gemeenten.
Chirurgijns voor het bloederige werk
In de middeleeuwen had je artsen en chirurgijns. Artsen deden hun opleiding op de
universiteiten en nog steeds volgens de antieke doctrine van de humorenleer van
Hippocrates. Opgeleide artsen waren in ons land zeldzaam en waren voor het gewone volk
onbeschikbaar en onbetaalbaar. Middeleeuwse artsen hielden zich voornamelijk bezig met de
inwendige organen, het voorschrijven van te volgen dieet- en leefregels en handelingen
oals; purgeren (het ledigen van maag en darmen doormiddel van braak- en laxeermiddelen);
aderlaten (het openen van een ader om met bloed ziekte uit het lichaam te laten stromen)
en met de zelfde gedachtegang het aanbrengen van bloedzuigers; cauteren (het met een
brandijzer verbranden van weefsel om het te verwijderen of af te sluiten). Ze hielden
zich verder bezig met het toedienen van geneeskrachtige kruiden en pijnstillers, het
voelen van de pols en het bestuderen van urine, oftewel het ‘piskijken’.
De voorgeschreven ingrepen, zoals aderlaten, lieten de artsen door een chirurgijn
uitvoeren. Chirurgijns werden geroepen als er veel bloed bij kwam kijken. Zij trokken
tanden en kiezen en deden zelfs amputaties. Het waren eigenlijk de voorlopers van onze
chirurgen. Aan de behandeling van aandoeningen van de inwendige organen zullen de
chirurgijns zich niet of alleen bij hoge uitzondering hebben gewaagd. Onder het volk
waren ook mensen met kennis van geneeskrachtige kruiden. Verder waren er nog de
rondreizende kwakzalvers en zogenaamde ‘geneesjoffers’, vrouwen die medische adviezen
gaven. De medische wetenschap was nog primitief, maar men moet de artsen en de
chirurgijns toch niet volledig onderschatten. Zo bezaten zij bijvoorbeeld grote
ervaring met het zetten en spalken van botbreuken. Tandbederf werd behandeld met een
verhitte naald die in het gaatje in de tand of kies werd geprikt, waardoor de zenuw
afstierf. Na een tijdje kwam de tand of kies dan los te zitten en kon er zonder al te
veel pijn uitgetrokken worden. Men dacht toen nog wel dat er een ‘tandworm’ in de
kaak huisde die probeerde via het gaatje te ontsnappen.
Knechten en meiden namen de taken van de kloosterlingen over
In de 16e eeuw kregen de gasthuizen steeds meer een verpleegfunctie en kregen ook
echte ziekenzalen. Dit in het bijzonder voor de armlastige mensen uit eigen stad en
omgeving. Zij konden daar terecht als zij ziek en hulpbehoevend waren geworden of
gewond waren geraakt. Ook mensen die zorg en verpleging nodig hadden vanwege ouderdom,
ernstige gebreken of slopende kwalen konden er terecht. Zij konden daar blijven tot
hun dood. Dit dan wel met afdracht van al hun (schamele) bezittingen, of zij moesten
er werkzaamheden voor verrichten. De ziekenverzorging werd nog steeds voornamelijk
uitgevoerd door monniken en nonnen. In 1517 vond de reformatie plaats. De kerken
werden overgenomen door de Protestanten en de kloosters moesten hun deuren sluiten.
De gasthuizen kwamen in handen van de Protestantse Diaconie. Er werden knechten en
meiden ingehuurd die de taken van de kloosterlingen overnamen. Het niveau van de
gasthuizen werd er niet beter op en gasthuizen werden steeds zeldzamer. Als je het
kon betalen huurde je iemand in voor verzorging en verpleging bij jou thuis.
Trouwens verpleging van zieken en hulpbehoevenden werd toentertijd min of meer
gezien als een ongepaste bezigheid en dit in het bijzonder voor jonge, ongehuwde
vrouwen. Daarom rustte de zorg in de huishoudens meestal op de schouders van oudere
vrouwelijke gezinsleden of dienstmeiden.
Geef de samenleving meer ruimte en het wordt ‘koek en ei’ in het land
Op het gebied van volksgezondheid en welzijn was er eigenlijk tot aan het eind van de
18e eeuw geen sprake van enige overheidsbemoeienis. Als je ziek werd, was dat een
teken dat je niet voor jezelf op kon komen. Arme invaliden en ouderen werden meestal
aan hun lot overgelaten. De verantwoordelijkheid van verzorging van zieke en arme
mensen lag nog steeds hoofdzakelijk bij kerken of bij particulier initiatief.
Zij waren dus nog steeds puur afhankelijk van de liefdadigheid van anderen.
Tijdens de Bataafs-Franse tijd (1794-1814) gaven de Fransen met hun Nederlandse
medewerkers goed onderbouwde adviezen over de mogelijkheden om de gezondheidszorg in
ons land op te schalen. Dit betrof niet alleen geneeskundige zaken, maar het ging ook
over armoedebestrijding, slecht drinkwater, slechte woningen enz. Dr. Jan van Heekeren
publiceerde in 1799 zijn vooruitstrevende rapport, een opzet voor een Geneeskundige
Staatsregeling, voor de nieuwe grondwet. Dit rapport ging uit van een centralistische
opzet en zou een grote beperking en machtsverlies voor de lokale bestuurders met zich
mee brengen. Vanaf 1801 werd volksgezondheid dan wel opgenomen in de nieuwe grondwet.
Toch bleef daarna de ‘liberale staatsideologie’ dominant. Met andere woorden; de
overheid bemoeide zich nog steeds zo minimaal mogelijk met de samenleving. En er
gebeurde wat zieken- en ouderenzorg betrof nagenoeg niets. De aanname was; geef de
samenleving meer ruimte om initiatieven te ontwikkelen, dan wordt het allemaal ‘koek
en ei’ in het land.
Kloosterlingen werden gezien als toegewijde, goedkope arbeidskrachten
Begin 19e eeuw mocht men in Nederland weer katholiek zijn. Al snel, in 1819, werd het
eerste Katholieke gasthuis in Breda geopend. Na 1860 werden er in veel andere steden
in het land ook gasthuizen geopend. Dit soms door Katholieke notabelen die graag een
gasthuis in hun eigen woonplaats zagen verrijzen. Deze vorm van barmhartigheid had
waarschijnlijk ook wel te maken met het imago van de oprichters en met bezorgdheid
over hun eigen zielenheil. Voor de verzorging en de verpleging in de gasthuizen werd
een groot beroep gedaan op het in die tijd groeiende aantal kloosterlingen, vooral
de nonnen. Kloosterlingen werden gezien als toegewijde maar tevens goedkope
arbeidskrachten. Door kloosterlingen werd, behalve het gebed en andere religieuze
aspecten, steeds meer nadruk gelegd op onderwijs en de zorg voor wezen, ouderen en
zieken. Helaas hadden gasthuizen op gebied van gezondheids-zorg van de allerarmste
mensen niet veel te bieden. De zieken zelf stonden ook niet bepaald in de rij om er
in opgenomen te worden. Dit, omdat alom bekend stond dat daar heel veel mensen
stierven.
Er waarde een golf van besmettelijke ‘armoedeziektes’ rond
Het ging er in de 19e eeuw soms verschrikkelijk aan toe in de ziekenzorg.
Psychiatrische patiënten werden meer dan eens jarenlang aan een ketting gelegd.
Gehandicapte mensen waren zelfs volksvermaak en werden tentoongesteld op jaarmarkten
en kermissen. (Ik ben in 1955 geboren, maar ook ik heb mij als kind eens vergaapt aan
‘dikke dames’ op de kermis. Ik vond het vreselijk).
De meeste zieken werden nog steeds thuis door hun naasten verzorgd. De allerarmste
mensen met hun slechte huisvesting waren nog steeds voornamelijk aangewezen op de ruim
vijftig slecht onderhouden en overvolle gasthuizen in ons land. Wel werden er op
verschillende plaatsen door liefdadigheidinstellingen en kerken verenigingen voor
wijkverpleging opgericht. In de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden langzaamaan
wel de voorlopers van de hedendaagse ziekenhuizen.
In die tijd kwam in Nederland ook de industrialisatie goed op gang. Daardoor
raakten handarbeiders op het platteland hun banen kwijt en trokken massaal naar de
steden, op zoek naar werk. Er vond hierdoor in de steden een grote bevolkingsexplosie
plaats, met enorme huisvestingsproblemen. De welvaart van ons land steeg dan wel, maar
dat hoofdzakelijk alleen voor de eigenaren van de fabrieken. De arbeiders werden
uitgebuit. Het merendeel van de bevolking leefde in ongelooflijke armoede en onder
erbarmelijke omstandigheden. Ze woonden in sloppenwijken en in krotten, in hokken en
kelders, ja zelfs in holen. Door de slechte sanitaire voorzieningen ontstonden er
zware epidemieën. Er waarde een golf van besmettelijke ‘armoedeziektes’ rond door
ons land; pokken, tyfus, tuberculose, malaria, difterie, cholera, e.a. De vaak
ondervoede mensen hadden bijna geen schijn van kans om deze ziektes te overleven. De
mensen werden nog steeds niet oud. Lag de gemiddelde leeftijd in Nederland om en
nabij de 50, de gemiddelde leeftijd van de arbeiders lag rond de 30. Er was nog
steeds geen enige vorm van georganiseerde gezondheidszorg in ons land. Nog steeds
bestond dit uit louter liefdewerk.
Geneesmiddelen met zware metalen en radioactieve verbindingen
Er waren dusdanige wantoestanden in het land ontstaan dat het ministerie van
Binnenlandse Zaken hoopte door wetten in te voeren een einde te kunnen maken aan de
epidemieën. Besmettelijke ziektes maken nu eenmaal geen onderscheid tussen arme en
rijke mensen. De rijken waren doodsbenauwd ook slachtoffer te worden. Ook daalde het
aanbod van gezonde arbeiders voor in de fabrieken gestadig. De 19e eeuw staat ook
bekend als het ‘gouden tijdperk’ voor de kwakzalverij. Er werd veel reclame gemaakt
voor allerlei (gepatenteerde) ‘geneesmiddelen’. Vaak bevatten deze ‘geneesmiddelen’
stimulerende middelen zodat mensen zich wat ‘beter’ gingen voelden. Maar het kwam
ook voor dat er zeer schadelijke stoffen inzaten, zoals zware metalen of zelfs
radioactieve verbindingen. Met de invoer van wetten wilde men tevens een einde
maken aan kwakzalverij.
In 1854 werd de Armenwet ingevoerd en in 1865 een aantal wetten betreffende de
beroepsuitoefening van artsen. Veel bestuurders verzetten zich echter tegen het
invoeren van wetten en verordeningen om de gezondheidszorg te verbeteren. Zij
hielden zich dogmatisch vast aan hun liberale principes en vonden dat die wetten
de vrijheden van burgers zouden beperken. Maar gelukkig waren er ook
vooruitstrevende, vooral jonge, liberale artsen en zorgdragers die zich al
geruime tijd inzetten voor de verbetering van de slechte leefomstandigheden van
de ‘lagere stand’. Deze ‘armendokters’ kwamen meer en meer tot het inzicht dat
vooral deze groep van de bevolking bijna wel gedoemd was om op jonge leeftijd
aan allerlei ziektes te overlijden. De ‘armendokters’ deden allerlei onderzoeken,
zoals naar de verspreiding van epidemieën en publiceerden de uitkomsten van deze
onderzoeken. Tevens bestookten zij de bestuurders met hun publicaties.
Thorbecke wist gezondheidswetten door de kamer te loodsen
Maar uiteindelijk kwam er toch een kentering in het denken over de gezondheidszorg
en werd dit iets waar iedereen recht op zou moeten hebben, arm en rijk.
Uiteindelijk ontstond er instemming over de vele ingediende voorstellen en
aanbevelingen. En dit met als basis de Engelse gezondheidswetten van 1848 en de
Franse voorstellen van 1798 (dit waren dezelfde aanbevelingen die tijdens de
Bataafs-Franse tijd al waren gedaan). Deze voorstellen vormen de structuur van onze
hedendaagse gezondheidszorg. In 1865 wist Thorbecke (Liberaal staatsman, hoogleraar
en gezien als grondlegger van onze parlementaire democratie), na vele mislukte
pogingen, vier wetten door de kamer te loodsen die héél veel waarde inhielden voor
de gezondheidszorg in ons land. Bijna zeker heeft de dreiging van een nieuwe
cholera-epidemie hem hierbij geholpen. Hoe de gezondheidszorg vorm gegeven werd,
was nu per wet vastgelegd. Zo was je pas bevoegd om geneeskunde uit te oefenen na
een universitaire opleiding en een praktische geneeskundige scholing. Voor
toelating tot deze opleidingen moest je ook een goede vooropleiding genoten hebben.
Geen ontlasting meer in rivieren, grachten en sloten
In 1865 werden er maatregelen tegen verspreiding van besmettelijke ziekten ingediend
en in 1872 als wet aangenomen. Dit was verre van overbodig want nog steeds tierden er
allerlei besmettelijke ziektes en aandoeningen welig door het land. Gemeentebesturen
moesten voortaan zorg gaan dragen voor het uitvoeren van allerlei maatregelen. Er was
nu bijvoorbeeld een aangifteplicht voor besmettelijke ziektes. Hierdoor konden er
adequate ontsmetting- en quarantainemaatregelen genomen worden. Er werden
Gemeentelijke Reinigingsdiensten opgericht. De gemeentes werden voortaan belast met
het ophalen van ontlasting in tonnen (door ‘tonnenboeren’) en de burgers werd verboden
ontlasting nog langer te lozen in rivieren, grachten en sloten enz. Pas in de loop van
de 19e eeuw begon men in de grotere Nederlandse steden met de aanleg van riolen. In de
kleinere steden, dorpen, achterbuurten en op het platteland gebeurde dit, en dat soms
pas ver, in de 20ste eeuw. Vanaf het begin van de 20ste eeuw werden er ook steeds
meer mensen aangesloten op de waterleiding en kregen zo toegang tot schoon en
betrouwbaar drinkwater.
Het ‘kruiswerk’ als kostenbesparing van de intramurale gezondheidszorg
In 1878 werd door artsen ‘Het Witte Kruis‘ opgericht en werd er door hen de eerste één
jarige verpleegstersopleiding in ons land gestart. Het ‘kruiswerk’ werd in het leven
geroepen om hulp en voorlichting te geven aan de ‘lagere standen’, zoals de arme
arbeiders in de oude volksbuurten. Deze voorlichting was gericht op het bevorderen van
de hygiëne en de gezondheid en het op die manier voorkomen van de verspreiding van
besmettelijke ziektes en infecties. De nu opgeleide verpleegsters namen veel van de
verzorging en verpleging van arme zieken in hun eigen huis voor hun rekening. Ook
konden er bij de ‘kruisposten’ verpleegartikelen en hulpmiddelen gehuurd worden. Er
werden consultatiebureaus opgericht met kraamzorg, zuigelingenzorg en er werden
moedercursussen gegeven. De kruisverenigingen waren tot in de jaren 80 van de 20ste
eeuw sterk verzuild, georganiseerd naar geloof en politieke overtuiging. Tot de jaren
90 van de vorige eeuw speelden zij een grote rol in de maatschappelijke en openbare
gezondheidszorg in ons land. Kruisverenigingen kregen geen wettelijke en structurele
financiering, wel werden er subsidies aan hen verstrekt. Men moest lid worden en een
bijdrage betalen om hulp te krijgen. Met de invoering van de Algemene Wet Bijzonder
Ziektekosten (AWBZ) in 1980 werd door de overheid overgegaan tot het vergoeden van de
kruisverenigingen. Dit met de redenatie dat kruiswerk kostenbesparend was voor de
intramurale gezondheidszorg (de zorg gedurende een onafgebroken verblijf in een
instelling). In 2015 werd de AWBZ ingetrokken en werden kruisverenigingen voortaan
vergoed door de zorgverzekeraars. Helaas werd hierbij ook de verregaande druk op het
verplegend en verzorgend personeel ingevoerd. Zij moeten onder druk van de
zorgverzekeraars zo snel en goedkoop mogelijk werken. Daardoor krijgen mensen helaas
soms niet de zorg en aandacht die ze nodig hebben en krijgt het verplegend en
verzorgend personeel steeds minder zin in hun werk.
Ontdekkingen veranderden het inzicht in de geneeskunde
Door grote indrukwekkende medische en wetenschappelijke ontdekkingen in de loop der
tijden veranderde het inzicht van de geneeskundigen gestadig. Grote bijdragen
hieraan werden geleverd door uitvindingen zoals de microscoop in 1595; de ontdekking
van micro-organismen (‘kleine diertjes’) in 1676, de ontdekking van bacteriën in
1859 en virussen in 1889 als verwekkers van ziektes en epidemieën, de ontdekking van
vitamines en vele anderen. Nieuwe kennis over hygiëne en bacteriën had als resultaat
dat er o.a. veel minder vrouwen stierven door kraamvrouwenkoorts, door simpelweg het
grondig wassen van de handen. En dat er veel minder mensen stierven na operaties.
Dit omdat operatiekamers, de huid van patiënten, artsen en verpleegkundigen, de
kleding en instrumenten bacteriearm gemaakt werden door ontsmettende middelen.
De diagnostiek verbeterde sterk door de vele onderzoeken, door sectie, de kennis
over biologische en scheikundige processen en het met elkaar vergelijken van zieke
organen en weefsel. En laten we die arme dieren niet vergeten (en bedanken) voor hun
verschrikkelijke lijden tijdens vivisectie ('het levend ontleden').
Er werd steeds meer apparatuur ontwikkeld, zoals voor oogheelkundige (rond 1850),
bloeddrukmeting (rond 1890). De ontdekking van antistoffen in 1890 leidde tot de
serumtherapie. De ontdekking van de röntgen- (in 1895) en radiumstralen (in 1898)
maakten de weg vrij naar de ons zo bekende ziekenhuisafdeling ‘Radiologie’.
Er werden altijd al allerlei extracties en dampen gebruikt om mensen zo pijnloos
mogelijk te kunnen opereren. De verdovende werking van ether werd al in 1525 ontdekt
en de verdovende werking van lachgas al in 1799, toch werden deze middelen pas rond
1846 gebruikt als narcosemiddel. (Lachgas was tussen 1800 en 1845 trouwens te vinden
als attractie op de kermissen). Met de baanbrekende ontdekking van penicilline in
1928 werd een grote stap voorwaarts gezet in de strijd tegen infectieziektes.
Penicilline ligt aan de basis van de hedendaagse antibiotica...
En niet te vergeten, de ontdekking van het vaccineren.
Koepokvaccinaties ‘het dierbaarste voorwerp van de staat’
Melkmeisjes raakten nooit besmet met pokken. Dit kwam omdat zij geïnfecteerd waren
geweest met de milde en ongevaarlijke koeienpokken. In 1796 werd door de Engelse arts
Edward Jenner aangetoond dat een infectie met het koepokvirus mensen beschermde tegen
de pokken. (In India en China waren ze hier al lange tijd mee bekend). Eerst werden
mensen geadviseerd om zich maar bewust te laten besmetten met koepokken, later ging
men over tot het inenten met koepokken.
Het waren de Fransen tijdens de Bataafse Tijd die er voor zorg droegen dat
vaccineren tegen de pokken een overheidstaak werd. De koning van Nederland, Lodewijk
Napoleon, vond de koepokvaccinaties ‘het dierbaarste voorwerp van de staat’. Zijn
opvolgers zetten daarna de grote vaccinatiecampagnes voort. Alle inwoners konden
gratis gevaccineerd worden. En dit alles met groot succes want in 1980 werd verklaard
dat er geen pokken meer bestaan op de wereld.
Louis Pasteur (scheikundige en bioloog) ontdekte de naar hem vernoemde techniek
van pasteuriseren. Dit proces van verhitting vernietigt bacteriën in aan bederf
onderhevig voedsel. In die tijd dacht iedereen nog steeds dat je ziek werd door het
inademen van de stank van verrotting. In 1859 toonde Pasteur met een simpel
experiment aan dat ziektes ontstaan door in de lucht zwevende bacteriën. Daarna vond
hij bij toeval uit dat bacteriën, die gedurende een lange tijd gekweekt worden,
slechts milde symptomen veroorzaken. Hij legde zich in het begin toe op de
ontwikkeling van vaccinaties tegen infectieziektes bij schapen en kippen. Later
injecteerde hij een ten dode opgeschreven kind met een nooit eerder uitgeprobeerd,
door hem ontwikkeld vaccin tegen hondsdolheid. Hij redde hiermee het leven van het
kind en later het leven van vele andere mensen. De weg was nu gebaand voor het
ontwikkelen van vaccinaties van vele andere ziektes.
Vaccinatie tegen voorkombare ziektes
Het vaccineren tegen besmettelijke ziektes heeft miljoenen levens gespaard en is
één van de redenen waarom mensen een steeds hogere leeftijd behalen. Het in 1957
opgerichte Rijksvaccinatieprogramma zorgde tot voor kort voor een hoge
vaccinatiegraad van meer dan 95% in ons land. Bij 95% kan je spreken van
groepsimmuniteit. Gevaccineerde mensen hebben dan een verwaarloosbare kans op het
krijgen van ernstig besmettelijke ziektes. Mensen waren er vroeger trots op om hun
kinderen te kunnen laten vaccineren en deden dit massaal. Vaccineren deed je
immers niet alleen voor jezelf maar ook voor anderen. Onze vaccinatiegraad en
groepsimmuniteit werd eens internationaal geroemd. Het DKTP (Difterie, Kinkhoest,
Tetanus en Polio) vaccinatieprogramma zorgde ervoor dat de ernstige ziekte polio
(kinderverlamming) met zijn vaak akelige restverschijnselen nagenoeg uitgeroeid
is in ons land. In 1976 startte het Rijksvaccinatieprogramma tegen de mazelen en
zorgde ervoor dat deze zeer besmettelijke ziekte nog maar weinig voorkomt in ons
land. Voor die datum kregen jaarlijks honderdduizenden kinderen mazelen. Ondanks
deze jarenlange inzet en de fantastische resultaten die behaald zijn wordt de
vaccinatiegraad in ons land steeds lager en ligt nu ruim onder 90%. De
groepsimmuniteit neemt af en het risico op uitbraken, dus de kans om besmet te
raken, neemt toe. Vooral bij pasgeboren baby’s kunnen deze ziektes ernstige
gevolgen hebben en kunnen zelfs tot de dood leiden. Dit komt omdat zij pas met
14 maanden hun eerste vaccinatie kunnen krijgen tegen bof, mazelen en rode hond
(BMR). Kinderartsen maken zich grote zorgen en adviseren ouders dringend hun
kinderen te laten vaccineren tegen deze voorkombare ziektes. Ook voor de
ouderwordende mens zijn er vaccinatie programma’s beschikbaar. Hun immuunsysteem
verzwakt met de jaren waardoor zelfs gezonde en actieve 65+sers een verhoogd
risico lopen. Zij worden ieder jaar uitgenodigd voor o.a. de griepprik.
Vaccineren is het slachtoffer geworden van het eigen succes
Onlangs waren er verscheidene lokale uitbraken van mazelen en officieel geldt er
momenteel een kinkhoest epidemie in ons land. Helaas zijn er ook al een paar nog
niet gevaccineerde baby’s aan kinkhoest overleden. Kinkhoest wordt niet
veroorzaakt door een virus maar een bacterie. Vaccineren helpt niet goed tegen
verspreiding van kinkhoest, maar beschermd wel tegen ziek worden. Wat
kinkhoestbesmettingen betreft zijn we nu weer op het niveau gekomen van 1963,
het jaar dat men met vaccineren begon. Na de Coronapandemie twijfelen steeds
meer mensen aan het nut van vaccinaties en laten hun kinderen daarom niet meer
vaccineren. Mensen weten en beseffen tegenwoordig niet meer wat voor gevaarlijke
ziektes kinderverlamming, mazelen, kinkhoest en rode hond zijn. Ze horen er
niets of niet veel meer over, dus ja, waarom moet er dan nog gevaccineerd worden.
Je kan dus eigenlijk spreken dat het vaccineren tegen ziektes het slachtoffer is
geworden van het eigen succes. De angst voor bijverschijnselen en andere
overtuigingen spelen ook een rol. Ook bij mensen die voor de Coronapandemie nog
vóór vaccineren waren is de bereidheid afgenomen. Overtuiging vanuit religie
speelt slechts in aantal een kleine rol. De groep die het meest tegen vaccineren
is, is overtuigd dat het lichaam een zelfgenezend vermogen bezit en geen
vaccinaties nodig heeft.
Eens zo gewaardeerde vaccinatiecampagnes worden gezien als ‘gedram’
Een andere reden is dat de mensen geen vertrouwen (meer) hebben in de overheid en
de farmaceutische industrie. Vooral het RIVM, het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu wordt door velen gewantrouwd. De eens zo gewaardeerde
vaccinatiecampagnes en bevolkingsonderzoeken worden door veel mensen tegenwoordig
meer en meer gezien als ‘gedram’ en verregaande bemoeienis van de overheid.
Mensen maken zelf wel uit of ze zich en hun kinderen laten vaccineren of niet. En
maken zelf wel uit of ze mee doen aan bevolkingsonderzoeken. Veel mensen
vertrouwen de informatie gegeven door het RIVM niet en zoeken op de social media
aanvullende informatie op. Zij hechten vaak meer waarde aan de ‘kennis’ van de
influencers dan aan de kennis van wetenschappers en medici die er voor gestudeerd
hebben. Helaas bevat de informatie op de ‘socials’ ook vaak pure desinformatie en
is deze regelmatig gebaseerd op complottheorieën. Gelukkig maken allerlei
onderzoeken ook weer korte metten met rondwarende desinformatie. Zoals
bijvoorbeeld een groot Deens onderzoek in 2019 dat bewees dat vaccineren helemaal
geen autisme veroorzaakt.
Misstanden en machtsmisbruik door eigenaars van ziekenfondsen
Al in de 16e eeuw bestonden er voorlopers van ziekenfondsen, de zogenaamde
‘gildenbussen’. Gilden waren een soort van beroepsverenigingen. Gildeleden konden
gezamenlijk geld in een ziekenkas stoppen en zichzelf zo verzekeren om niet in armoede
te vervallen als ze door ziekte niet konden werken. Met geld uit de ‘gildebus’ konden
artsen en medicijnen betaald worden. Soms waren er ook ziekengeld en begrafeniskosten
meeverzekerd. Tijdens de Franse bezetting verdwenen de gilden en zo ook de
‘gildenbussen’. Aan het eind van de 18e eeuw werden de eerste ziekenfondsen opgericht
door particuliere commerciële ondernemingen. Deze ondernemingen richtten zich
hoofdzakelijk op de minder bedeelde mensen. Zo kon deze groep zich verzekeren om in
tijden van ziekte niet terug te hoeven vallen op de armenzorg van kerk of gemeente.
De laagstbetaalde werknemers mochten lid worden. De mensen met een hoger inkomen
moesten hun eigen ziektekosten betalen. Het premiegeld werd wekelijks door bodes
opgehaald. Helaas stonden verzekerden soms machteloos tegen misstanden en
machtsmisbruik van de eigenaars van de ziekenfondsen en hun personeel.
De regering wijst een verplichte zorgkostenverzekering af
De stijging van het grote aantal van armlastige mensen in Nederland in de 18e en 19e
eeuw was verontrustend. In 1847 werd in Amsterdam een Algemeen Ziekenfonds zonder
winstbejag opgericht, bestuurd door de medewerkers. In navolging daarvan werden er in
andere steden ook ziekenfondsen zonder winstbejag opgericht.
In 1870 werd er door geneeskundige inspecteurs van staatstoezicht gepleit voor een
sanering van het ziekenfondswezen en voor de invoer van een verplichte zorgkosten
verzekering en dit onder overheidstoezicht. Deze plannen werden door de regering
afgewezen. In deze periode werden er door geneeskundigen 'doktersbussen' opgericht
voor de onbemiddelde patiënten. Deze hadden een heel eenvoudige structuur, zonder
veel reglementen, de dokter was de baas. In het begin van de vorige eeuw was er in
Nederland een complex systeem van meer dan 650 ziekenfondsen ontstaan. Van
onderlinge samenwerking was geen sprake. In 1903 werd door minister-president
Abraham Kuyper een wetsvoorstel ingediend. Het idee daarachter was; de verzekering
van ziekengeld verplicht te stellen om op die manier een zo goed en compleet
mogelijk pakket medische zorg te kunnen aanbieden. Helaas werd er niets met dit
voorstel gedaan omdat het kabinet viel voor dit baanbrekende wetsvoorstel besproken
werd.
De verplichte zorgverzekering was een Duits initiatief
Aan het begin van de 2e wereldoorlog was ongeveer tweederde van onze bevolking op de
een of andere manier verzekerd tegen medische kosten. Het waren de Duitsers die
tijdens de bezetting in 1941 een zorgverzekering voor alle Nederlanders verplicht
stelden. Vanaf het moment dat dit Ziekenfondsbesluit van kracht werd moest iedereen
met een inkomen beneden de ‘ziekenfondsgrens’ (3000 gulden per jaar) zich verplicht
aanmelden bij een ziekenfonds. Deze inkomensafhankelijke verzekering werd
gefinancierd uit de premies betaald door werknemers en werkgevers. De verzekerden
konden een beroep doen op ziekenhuisverpleging, specialistische hulp, tandheelkunde
en paramedische zorg zoals fysiotherapie.
Na er jaren voor geknokt te hebben werden nu tandartsen, specialisten en paramedici
betaald door de ziektekostenverzekering. Dit ziekenfondsbesluit was een grote
verbetering van de gezondheidszorg in Nederland. Na de bezetting werd dan ook
besloten dit verplichte zorgverzekeringsysteem te behouden. Het zorgpakket werd
aanzienlijk uitgebreid en de ziekenfondsen werden geprofessionaliseerd.
Er vonden vele fusies plaats tussen grote en kleine ziekenfondsen. Wel bleef het
verschil tussen particulier- en ziekenfondsverzekerden bestaan. In 1974 werd de
discussie geopend of het verschil tussen de particulier- en ziekenfondsverzekerden
nog wel wenselijk was. Er werd gesproken over een basis zorgverzekering voor
iedereen, ongeacht een hoog of laag inkomen. Dit was echter een onderwerp waar men
nog vele jaren niet over uitgesproken was. Verschillende voorstellen daarna
strandden. Pas in 2006 verviel, met het in werking treden van de nieuwe
Zorgverzekeringswet, het verschil tussen ziekenfonds en particulier.
In 2008 werd het betalen van ‘eigen risico’ ingevoerd. Als dit ‘eigen risico’
volledig betaald is, wordt de rest van de kosten van dat jaar vergoed door de
zorgverzekeraar. Was de eigen bijdrage eerst €150, sinds 2016 is dit €385.
Beveridge, de architect van onze verzorgingsstaat
Al in het begin van de 2e wereldoorlog vonden er gesprekken plaats over hoe de
overheden van de Europese landen na de oorlog de ‘gewone man’ kon beschermen
tegen crisis en werkloosheid. Het enige en juiste antwoord was volgens de Britse
William Beveridge; ‘freedom from want’ / ‘vrijwaring van gebrek’. In 1942
presenteerde hij zijn ‘Beveridge’ rapport, een stelsel van sociale zekerheden
die ondersteuning boden aan mensen in moeilijke omstandigheden. Beveridge wordt
met zijn visie gezien als de architect van onze verzorgingsstaat. Het moest een
stelsel worden dat een basis onder het menselijk bestaan zou leggen. Alleen dàn
kon verwacht worden dat ‘men’ zich beschaafd zou gedragen. Prachtige woorden
maar dit systeem van zorg en veiligheid had meer te maken met eigen belang van
de regerende elites dan met naastenliefde en bezorgdheid over minder bedeelde
burgers. De eerste wereldoorlog had een definitief eind gemaakt aan het
aristocratische wereldbeeld (en een eeuw van vrede) en het pacifisme van de
socialisten had plaats gemaakt voor revolutionaire utopieën (wensdromen, een
ideale wereld die niet bereikt kan worden, een onmogelijke werkelijkheid).
De regerende elite was doodsbenauwd voor totalitaire ideologieën zoals het
communisme, het nationaalsocialisme en het fascisme. Zij beredeneerde dat als
alle burgers konden vertrouwen op een wettelijk fundament van sociale
zekerheid, zij waarschijnlijk beter weerstand konden bieden aan de lokroep en de
propaganda van totalitaire ideologieën. (Bij totalitarisme is de gehele
maatschappij tot in de diepste geledingen ondergeschikt gemaakt aan het
staatsidee). Zij hadden veel geleerd van de gevolgen ontstaan door de enorme
armoede en economische crisis in Duitsland (mede ontstaan door de
herstelbetalingen die het land moest doen na de 1ste wereldoorlog). Al die
ellende had in Duitsland een ware voedingsbodem gelegd voor de opkomst van het
nationaalsocialisme.
‘Trekken van Drees’
De Nederlandse regering zetelde tijdens de 2e wereldoorlog in ballingschap in
London. Het Beveridge rapport werd hen als het ware in de schoot geworpen. Er
werd opdracht gegeven uit te zoeken of er in Nederland zo’n nationaal stelsel
van collectieve verzekeringen en sociale wetgeving kon worden ingevoerd. In 1945 werd verkondigd dat dit tot de mogelijkheden behoorde, maar dan wel onder strenge criteria en controle. Het mocht mensen niet al te gemakkelijk gemaakt worden om gebruik van voorzieningen te kunnen maken. Ze moesten vooral zelf verantwoordelijk blijven voor hun eigen welzijn. Alleen als ze dat echt niet meer konden zouden zij een beroep op de voorzieningen kunnen doen. Het stelsel moest te allen tijde een impuls geven, zodat men zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid voor het eigen leven weer op zich kon nemen en voor het eigen inkomen kon zorgen. (Deze woorden hoorden we later bijna geheel weer terug in de (eerste) troonrede van koning Willem Alexander in 2003).
Het stelsel van collectieve verzekeringen en sociale wetgeving werd lange tijd
ten onrechte aangeduid als welvaartsstaat. Maar dit vindt zijn oorsprong in de
verkeerde vertaling van het Engelse woord ‘welfare’ dat niet welvaart betekent,
maar welzijn en steun. Nederland verkeerde kort na de oorlog in grote armoede.
In 1947 werd in Nederland de verzorgingsstaat officieel ingevoerd door de
toenmalige minister van Sociale Zaken Willem Drees met de noodvoorziening voor
ouderen, het zogenoemde ‘Trekken van Drees’. (Een verzorgingsstaat is een
aanduiding van een bestuurlijk systeem waarin een land in meerdere of mindere
mate de verantwoordelijkheid neemt voor het welzijn van zijn burgers in
kwesties van armenzorg, gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en sociale
zekerheid).
De gasbel in Groningen bekostigde grotendeels onze verzorgingsstaat
Daarna ging het snel met de invoering van welzijnswetten. 1956 werd vervolgens
de Gezondheidswet ingevoerd en in 1957 de aanvulling van de
ziekenfondsverzekering voor 65+ers, de zogenaamde ‘bejaardenverzekering’. De
Algemene Bijstandswet uit 1965 zorgde ervoor dat iedereen die niet kon
voorzien in eigen noodzakelijke bestaanskosten recht had op een geldelijke
uitkering en dit niet langer in natura, (betalingen doormiddel van producten
of diensten, zonder tussenkomst van geld.)
De gemeenten draaiden nu op voor de kosten van het verblijf in een
verzorgingstehuis, als men dat niet zelf kon betalen. In 1967 werd de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van kracht. In de jaren zestig maakte
de overheid van het stelsel van collectief welzijn van burgers steeds meer
een programma, dat moest worden vervolmaakt. De uit nood geboren
verzorgingsstaat werd meer en meer een ideologie waarin het welzijn van
burgers gegarandeerd en bevorderd moest worden. (Mark Rutte noemde de ideeën
uit de jaren zestig ‘een geluksmachine’).
De ontdekking van de gasbel in Groningen en de mega opbrengsten die daar uit
voortkwamen werden een grote bron van onze welvaart en bekostigde grotendeels
onze verzorgingsstaat. Er was voldoende geld voor professionele zorg. Er werd
zelfs vaak veel te veel zorg gegeven. Mensen met een geestelijke, lichamelijke
of verstandelijke handicap werden in grote zorginstellingen geplaatst, vaak
prachtig gelegen in de bossen, maar wel ver weg van de bewoonde wereld. Het
werd in die tijd als normaal gezien als een pas gepensioneerde, die nog
uitstekend helemaal voor zichzelf kon zorgen, in een bejaardenhuis ging wonen
en ging uitrusten van het harde werken. Er woonden daardoor mensen in
bejaardenhuizen die kerngezond waren, of slechts een lichte zorgvraag hadden.
Maar het leven in de bejaardenhuizen had ook een keerzijde. Het maakte soms
ook dat bewoners langzaamaan 'indutten’ en steeds afhankelijker werden van de
zorgverlening. We weten nu dat het contact met andere generaties dit soort
van isolatie vervreemding, lichamelijke en geestelijk achteruitgang met zich
mee kan brengen. Tot het kabinet Den Uyl (1973-1977) bestond de ambtelijke
top vooral uit juristen die zich bezighielden met keurige wet- en
regelgeving. Daarna werd de ideologie en het nog meer omvattende idee van
‘de maakbaarheid van de samenleving’ bijna haast verheerlijkt en kwamen er
steeds meer sociaal wetenschappers aan te pas, die zich voortdurend de
hersens deden kraken om programma’s te ontwikkelen om de samenleving op een
hoger niveau te brengen. Maar de gezondheidszorg ging op deze manier ook
steeds meer geld kosten... Dus moest er bezuinigd worden...
De verzorgingsstaat heeft zijn beste tijd gehad
Het beleid waarin de staat steeds meer het geluk van burgers in haar greep
had gekregen was wel gedoemd ten onder te gaan. Het strookte absoluut niet
met het, op het kapitalistische model gebaseerde, systeem van marktwerking.
Kapitalisme is nu eenmaal een economisch systeem dat alleen maar draait om
het verdienen van zoveel mogelijk geld en zo weinig mogelijk bemoeienis van
de overheid. Zo is nu het ‘zo lang mogelijk zelfstandig blijven’ de
hoeksteen geworden van het huidige ouderenbeleid. In de eerste troonrede van
Willem Alexander in september 2013 werd voor het eerst gesproken over het
begrip ‘participatiesamenleving’. De koning verwoordde hiermee dat de
verzorgingsstaat zijn beste tijd had gehad.
‘De klassieke verzorgingsstaat gaat langzaam maar zeker plaatsmaken voor de
participatiesamenleving waarin van iedereen die dat kan, verwacht wordt dat
hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en voor zijn of
haar omgeving’ . Vooral het woord ‘klassiek’ in de troonrede is opvallend,
aangezien de verzorgingsstaat pas in 1947 zijn intrede deed. (Deze woorden
zijn nagenoeg geheel terug te vinden in de uitkomst van het onderzoek naar
de invoering van de ‘verzorgingsstaat’ in 1945). In 2013 werd door het
kabinet Rutte II besloten fors te gaan bezuinigen op de zorg... en dit
vooral op de langdurige zorg...
Ouderen willen als volwaardig lid meedraaien in de maatschappij
Veel bejaardenhuizen, verzorgingshuizen en verpleeghuizen werden gesloten.
Veel zorg werd daardoor weer op de schouders van familie en het sociale
netwerk gelegd. Ook werd de indicatie, de toegangseis, voor opnames in een
verpleeghuis omhoog gebracht, moeilijker gemaakt. Ook een verzorgingshuis
kwam je echt niet makkelijk meer in, ook niet tijdelijk. Thuiszorg moest
voortaan een groot deel van de zorg gaan opvangen. Te beginnen met een
gesprek ‘aan de keukentafel’, waar bekeken werd welke ‘zinnige’ zorg,
zoals men dat destijds noemde, nodig was. (Momenteel wordt trouwens door
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het zorgveld niet
langer meer gesproken over ‘zinnige’ zorg maar over ‘passende’ zorg). Al
deze bezuinigingen getuigen niet echt van een vooruitziende blik. Zo wist
men tien jaar geleden heus wel dat het aantal (kwetsbare) ouderen in ons
land groeiende was. Tien jaar geleden wist men ook heus wel dat er dan
juist meer zorg nodig zou zijn. Het was en is ook zeker wel een wens van
de meeste ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven en als
volwaardig lid mee te draaien in de maatschappij. We weten ondertussen
allemaal wel dat actief blijven positieve invloed heeft/kan hebben op onze
gezondheid en men daardoor minder afhankelijk wordt van (professionele)
zorg. Zelfs met een achteruitgaande gezondheid, zelfs met chronische en
ernstige ziektes, zoals dementie, willen mensen het verhuizen naar een
verpleeghuis meestal zo lang mogelijk uitstellen. Maar soms gaat
zelfstandig wonen (tijdelijk) simpelweg niet (meer). Door al de
bezuinigingen is er een groot gat ontstaan tussen thuis blijven wonen en
opgenomen worden in een verpleeg- of verzorgingshuis. Een grote groep
mensen komt hierdoor in de knel te zitten, tussen wal en schip. Ze kunnen
te goed zijn voor een verpleeghuis, maar te slecht om zelfstandig te
blijven wonen in hun eigen huis. Ze moeten dan noodgedwongen op zichzelf
blijven wonen of ze worden op een lange wachtlijst gezet. Helaas gaat hun
gesteldheid ondertussen vaak alleen maar achteruit. Het aantal eenzame
ouderen in Nederland is hierdoor ook dramatisch gestegen. Met deze
bezuinigingen is al helemaal niet nagedacht over een ‘passende’ tussenvorm
van ouderenhuisvesting. Ouderen zijn vaak heel goed geholpen met een
‘passende’ en lichte vorm van verzorging, in een ‘passende’ woning, met
zorg in de nabijheid in de buurt, of (tijdelijk) in een verzorgingshuis,
met ‘passende’ zorg op maat.
Meer geld uitgegeven aan zorg, toch sprake van een enorme bezuiniging
De zorg in ons land wordt almaar duurder, dat is ook best begrijpelijk.
Lonen stijgen, het inwonersaantal in Nederland groeit al maar door en de
bevolking wordt steeds ouder. Ook moet er veel geld geïnvesteerd worden
in allerlei nieuwe technieken en daarbij behorende apparatuur. Er gaat
ieder jaar door al deze stijgende kosten wel meer geld naar de zorg,
maar in feite wordt er steeds minder geld in de zorgverlening zèlf
geïnvesteerd. Logischer zou zijn dat er dan juist meer geld naartoe gaat
en niet minder, zoals nu het geval is. Het is best verwarrend allemaal,
maar al wordt er dus meer geld uitgegeven aan de zorg, toch is er sprake
van een enorme bezuiniging. Hoeveel budget er uitgegeven wordt aan de
zorg is toch echt een politieke keuze. Op grond van de bezuinigingen
moesten er allerlei ‘akkoorden’ gesloten worden. Voor ziekenhuizen,
fysiotherapeuten en zorginstellingen zijn er krappe maximale en
vastgestelde budgetten afgesproken. Is dat maximum bereikt, ja helaas...
pindakaas...
Door al die ontoereikende tarieven, stijgende kosten en
bezuinigingen als gevolg van het kabinetsbeleid hebben ziekenhuizen en
organisaties grote zorgen over hun financiële situatie. Er zijn zelfs
ziekenhuizen failliet gegaan. Dit o.a. door inschattingsfouten, de
dominante marktpositie en de gunfactoor van een zorgverzekeraar en door
de concurrentie van andere ziekenhuizen.
Een paar keer een half uurtje zorg, de rest van de dag alleen op bed
Door bezuinigingen kan minder verzorgend en verplegend personeel ingezet
worden, wat weer langere wachttijden tengevolge heeft. Maar bezuinigingen
hebben ook grote invloed op het personeel zelf. Het zorgt ervoor dat zij
ernstig onder druk staan. Velen van hen verlaten daardoor de sector. En
dat niet alleen omdat het werk te zwaar geworden is, maar ook omdat ze
het nog verre van leuk vinden om zo te moeten werken. Ze kunnen geen
persoonlijke aandacht meer bieden, hebben geen tijd meer voor een
praatje. Alles moet op de minuut verantwoord worden. Als er geen kinderen
of andere mantelzorgers in de directe omgeving wonen, krijgen zieken
misschien wel een paar keer per dag een half uurtje zorg, maar voor de
rest van de dag liggen ze misschien wel helemaal alleen op bed. Het
verzorgend en verplegend personeel ziet dit soort toestonden wel en is
zich echt wel bewust van het feit dat ze belangrijk zijn. Maar ze raken
gefrustreerd en zijn niet langer gelukkig in hun beroep. Het druist in
tegen hun ‘roeping’.
Ook hebben ze vaak weinig werkuren en dan ook nog eens verspreid over
veel dagen. Hun loon is laag, waardoor ze vaak grote moeite hebben om
rond te komen. Dit alles speelt een grote rol in de enorme
personeelstekorten. Gelukkig zijn, na een periode van veel protest,
door middel van een amendement (een wijziging van een wetsvoorstel door
de Tweede Kamer) de voorgenomen bezuinigingen van 2024 op de ouderen-
en gehandicaptenzorg teruggedraaid.
Negatieve effecten op leven en gezondheid van de mantelzorger
De zorg richt zich dus steeds meer op de zelfredzaamheid van de
zorgvrager. Het ideale beeld is dat mensen zo lang mogelijk thuis blijven
wonen, met in het achterhoofd het ideale plaatje; mantelzorgers, kinderen,
buren, bekenden en vrijwilligers die zo veel mogelijk de zorgtaken op zich
nemen. Als het niet anders kan, dan... professionele zorg, dagbehandeling,
ketenzorg en casemanagement. Het is trouwens vrij normaal geworden dat
contacten met zorgverleners verlopen via beeldbellen op een tablet. En
medicijnen gecontroleerd worden nadat er foto’s zijn gemaakt en
doorgestuurd. In de praktijk levert dit ideale beeld best veel problemen
op. Lief hoor die buurvrouw die de boodschappen doet en voortaan wel kookt
zodat de maaltijdvoorziening niet meer hoeft. Lief hoor die kinderen die
proberen dagelijks langs te komen. Maar hoe houden zij het allemaal vol,
zeker als dit een langere periode betreft. Hoe moet je deze zorgtaken
combineren met werk, met kinderen of met een grote afstand die afgelegd
moet worden en het feit dat je overdag niet beschikbaar bent.
Mantelzorgers zelf kunnen ook overbelast raken en dat kan weer negatieve
effecten hebben op hÚn leven en gezondheid. Er kunnen emotionele problemen
en/of fysieke overbelasting bij hen ontstaan. In het ergste geval heeft de
mantelzorger zelf ook hulp nodig en krijgt de zorgvrager niet meer de hulp
die hij of zij nodig heeft. Meer dan eens wordt dit probleem door niemand
opgemerkt.
In Nederland zijn meer dan 5 miljoen mantelzorgers (1 op de 3 mensen). Door
de vergrijzing zal dit aantal naar verwacht wordt alleen maar toenemen. Er
zijn nu weer allerlei organisaties in het leven geroepen die zich op hun
beurt weer inzetten voor het welzijn van de mantelzorgers.
‘Verkeerde bed’ problematiek is groot probleem voor ziekenhuizen
Jaarlijks houden 300.000 vooral ouderen zonder noodzaak een ziekenhuisbed
bezet. Dat zijn er 700 per dag en zo gemiddeld vijf dagen. De afdelingen
Spoed Eisende Hulp in de ziekenhuizen worden al jaren overspoeld door
mensen die niet echt een medisch noodgeval zijn. Ook kunnen patiënten die
na een operatie geen medische ziekenhuiszorg meer nodig hebben, maar
bijvoorbeeld door therapeutische zorg niet ontslagen worden omdat er geen
passende ‘vervolgzorg ’ voor hen is. Wat ze allemaal met elkaar gemeen
hebben is, dat ze niet naar huis kunnen en noodgedwongen langer in het
ziekenhuis moeten verblijven. Er is voor hen (nog) geen plek in
verpleeghuizen of revalidatiecentra e.a., of er is geen passende thuiszorg
voorhanden. Voor ouderen is het verblijf in een ziekenhuis helemaal niet
geheel zonder risico’s omdat de kans op infecties en ontstekingen voor hen
groot is. Ook wordt het verblijf in een ziekenhuis door hen vaak als zeer
heftig ervaren. Mensen raken verward en hun conditie gaat sterk achteruit
door het lange stil liggen. Het overheidsbeleid is dan wel ‘zo kort mogelijk
verblijven in een ziekenhuis’, maar bij de instellingen die de ‘vervolgzorg’
voor hun rekening moeten nemen is al jarenlang sprake van ernstige
capaciteitsproblemen. Dat komt omdat er bij deze instellingen niet voldoende
plaatsen voor deze patiënten beschikbaar zijn door de bezuinigingen in de
zorg en de grote personeelstekorten. Door personeelstekorten kunnen er ook
geen extra bedden bijkomen. Deze ‘verkeerde bed’ problematiek levert voor de
ziekenhuizen grote problemen op. Omdat bedden langer bezet blijven wordt de
doorstroom ernstig gestagneerd. De bedden kunnen niet ingezet worden voor
patiënten die wèl medische ziekenhuiszorg nodig hebben. Operaties moeten
daardoor zelfs meer dan eens uitgesteld worden. Op een gegeven moment moeten
deze patiënten toch echt het ziekenhuis uit. En als er dan nog steeds geen
plek gevonden is bij de ‘vervolgzorg’ wordt de zorg voor deze patiënten vaak
onder grote druk bij mantelzorgers neergelegd, bij familieleden, bekenden,
buren of vrijwilligers.
Hoe meer operaties, hoe meer scans, hoe meer geld
Deskundigen waarschuwen al lange tijd dat de zorg volledig vastloopt als er
niets verandert. Er wordt zelfs gesproken van een permanent ‘zorginfarct’.
Het is zeker niet overal kommer en kwel. Op vele plaatsen in het land wordt
door organisaties naar allerlei oplossingen gezocht en wordt er fantastisch
samengewerkt om de problemen op te lossen. Er lopen ook allerlei
proefprojecten met positieve uitkomsten, maar helaas worden deze nog niet
structureel gefinancierd en blijven als het ware steken als experiment en
pilot. Maar aan de oorzaak, het zorgsysteem dat aan alle kanten rammelt,
wordt nog steeds niets veranderd. Ons zorgstelsel wordt in de weg gezeten
door wetten en regels. Een goed voorbeeld hiervan zijn de bekende
‘kruisjeslijsten’, als je daar niet precies aan voldoet val je buiten de
boot. Het systeem veranderen is niet zo één, twee, drie gebeurd. Er zal in
ieder geval veel ‘vervolgzorg’ bij moeten komen. Zeker met de toenemende
vergrijzing in ons achterhoofd. Wat zou het toch fijn zijn dat er naar
mensen geluisterd wordt en dat er aan hen ‘passende’ zorg gegeven kan
worden. Dat artsen ook betaald worden als ze ‘alleen maar’ met patiënten
praten, zonder ingrepen te doen. Dat het ‘beter niet opereren’ niet
betekent dat ziekenhuizen daardoor minder geld krijgen.
Een van de zaken die absoluut veranderd moet worden in de zorg is het
huidige betaalsysteem, de ‘productieprikkel’, de marktwerking in de zorg.
Al jaren zorgt deze ‘productieprikkel’ ervoor dat bijvoorbeeld
ziekenhuizen, of ze nu willen of niet, worden gestimuleerd om zo veel
mogelijk handelingen te plegen. Ze worden immers betaald naar
verrichtingen, dus hoe meer operaties, hoe meer scans, hoe meer geld ze
krijgen. Ziekenhuizen moeten tegenwoordig met elkaar concurreren om
patiënten binnen te halen. Ze moeten simpelweg wel doen aan
‘productiedenken’ want anders krijgen ze hun begroting niet meer rond,
draaien ze verlies en kunnen dan weer minder personeel in dienst nemen
en kunnen zelfs failliet gaan......
‘Ja, zo zijn de regels nu eenmaal, dan zegt u de operatie maar af’
En dan wil ik nu ‘effe mijn ei kwijt’. Ik heb onlangs mijn tweede
knieprothese ingebouwd gekregen. Alles goed met me hoor, mijn been is
weer recht en ik loop weer bijna als een kievit. Hoe dat allemaal
gegaan is heeft mij er toe gebracht om me eens in de Nederlandse
gezondheidszorg te verdiepen en om dat alles maar eens op te schrijven.
Ik had dus te horen gekregen dat een knieoperatie nodig was. Ik wist zelf
al wat voor pijn en ellende ‘een nieuwe knie krijgen’ allemaal met zich
meebrengt, maar besloot toch maar voor een operatie te gaan. In het
ziekenhuis waar ik behandeld werd kon ik niet geopereerd worden. Omdat
daar er een wachttijd van anderhalf tot twee jaar was. Na een
doorverwijzing naar een ziekenhuis buiten mijn woonplaats en na een
aantal telefonische gesprekken was ik behoorlijk opgelucht. Dit omdat
ik te horen had gekregen dat er ruim voor de operatie gezocht zou worden
naar ‘passende vervolgzorg’ en ik me geen zorgen hoefde te maken. Ik
maakte me namelijk ernstige zorgen, want ik woon in een vooroorlogse
woning met drie steile gedraaide trappen en ik woon alleen. Bij mijn
eerste knieoperatie was de ‘vervolgzorg’ helemaal fout gegaan. Gelukkig,
toen de nood aan de man was, werd ik geholpen door een goede vriend. Pas
na anderhalve maand was ik dusdanig genezen dat ik mijn trappen thuis
weer veilig op en af kon.
Het door het ziekenhuis beloofde ‘ruim van te voren’ gesprek vond pas
een krappe week voor de operatie plaats... en ja hoor ... daar was de
bekende kruisjeslijst.
Ter plekke werd besloten dat ik de trappen bij mij thuis best wel op
en af kon, want alle trappen zijn immers hetzelfde (!). Ik kwam niet
in aanmerking voor een indicatie. Ik moest maar een ziekenhuisbed naar
boven laten takelen met een hoogwerker en dan kon ik me daarna mezelf
wel verder redden. Ik vertelde dat een ziekenhuisbed door het raam niet
zou gaan passen. ‘Ja, zo zijn nu eenmaal de regels, dan zegt u de
operatie maar af’. ‘Trouwens als u al lang toch weet dat u
knieproblemen heeft, dan had u moeten verhuizen naar 'een passende
woning’. ‘Dan had u deze problemen nu niet gehad’. Ik vroeg of de
persoon wel eens gehoord had van de woningnood...
De enige zorgplaats na de operatie kostte 269 euro per nacht
Was dat nou die beloofde ‘passende zorg’? Ik barstte in huilen uit...
Ik kon gaan, met een kopietje van plaatsen waar ik eventueel wel
terecht zou kunnen. Ik ben daarna thuis gelijk aan het bellen gegaan.
De enige zorgplaats waar ik na de operatie terecht kon lag op 45
minuten afstand rijden per auto en kostte welgeteld 269 euro per nacht.
De enige in de buurt waar ik terecht kon had pas na een week of zes
plaats en kostte mij ‘slechts’ 169 euro per dag. Ik stond op het punt
om de operatie dan maar af te zeggen en maar door te blijven lopen tot
ik uiteindelijk volledig invalide zou zijn. Ik was zo boos, zo
teleurgesteld, zo ontmoedigd.
Maar ik kreeg gelukkig hulp!!! Aangeboden door Samen 010, een sociale
organisatie die ontstaan is vanuit de protestantse kerken in Rotterdam.
Ik kon een tijdje logeren in ‘Logeerhuis de Buren’. De operatie kon dus
doorgaan--- Ik kwam erg slecht uit de operatie en was zo ziek als een
hond, de hele wereld draaide om me heen. Mij was verteld dat ik twee
nachten in het ziekenhuis zou blijven. Echter al op de dag van de
operatie werd mij verteld dat ik de volgende dag naar huis moest. Ik
lag op een zaaltje met drie andere net geopereerde patiënten. Wat een
afschuwelijke herrie was het daar. Een continu komen en gaan van het
verplegend personeel dat bloeddruk kwam controleren enz. enz. Slapen
was niet mogelijk. De volgende dag, direct nadat ik van de infuus was
gehaald, werd er aan mijn zieke kop gezeurd en werd er gedramd dat ik
toch echt weg moest uit het ziekenhuis. Gelukkig vond de fysiotherapeut
dat ik nog een nachtje moest blijven, omdat ik niet op mijn benen kon
staan. De volgende ochtend moest ik echt weg…
Zonder ‘de Buren’ was ik waarschijnlijk nog steeds niet geopereerd
Bij ‘de Buren’ kwam ik werkelijk in een andere zorgwereld terecht. Na
een warm onthaal kreeg ik een prachtige kamer toegewezen, met een
schitterend uitzicht. Ik voelde mij nog steeds erg ziek en had
verschrikkelijk veel pijn, maar kon nu eindelijk slapen en uitrusten.
Ik voelde me echt welkom. In de kamer stond een ziekenhuisbed en in de
badkamer en het toilet waren beugels geplaatst, zodat ik mezelf kon
redden. Door de lieve vrijwilligers werd iedere dag het ontbijt, de
lunch en het avondeten verzorgd. Er was altijd tijd voor een praatje
en een luisterend oor. De kamer werd netjes schoongemaakt en de was
werd voor je gedaan. Ik stond, net als in de middeleeuwse gasthuizen
als ‘passant’ ingeschreven bij de huisarts om de hoek en niet geheel
onbelangrijk,ik kon de bijdrage per dag betalen. Ik kon er ook direct
beginnen met revalideren, door met mijn krukken op en neer te lopen
in de lange gang… en dat iedere dag een stukje beter. Op hun site
staat beschreven
‘Bij De Buren zorgt een team van enthousiaste vrijwilligers o.l.v. van
een coördinator voor een rustig, gezellig en comfortabel verblijf’.
Dat is echt zo!!!!
Ik ben ‘logeerhuis de Buren’ zo dankbaar, want als zij er niet waren
geweest, was ik waarschijnlijk nog steeds niet geopereerd. Met dit
fantastische initiatief ben ik met dit schrijven eigenlijk het
cirkeltje rond. Ik was na mijn operatie louter afhankelijk van
ziekenzorg voortkomend uit medemenselijkheid en naasten-liefde. De
bereidheid en het vermogen van al die liefdevolle medewerkers van
‘de Buren’ liet mij in ieder geval zien dat een ander helpen en voor
een ander zorgen, nog steeds de kern is van ons mens zijn.