BIG BUSINESS, door Tjeerd de Boer
Ondernemingsklimaat.
In de jaren '60 en '70 heerste een ondernemingsonvriendelijk klimaat onder de toenmalige progressieve
en alternatieve tijdsgeest. Velen hadden grote kritiek op de invloed van concerns – de multinationals-
maar ook overheidsbureaucratieën, op mens en maatschappij. In de sociale wetenschappen als economie,
bedrijfskunde en sociologie stond vermaatschappelijking van ondernemingen centraal. Het functioneren
van ondernemingen moest een aantal belanghebbenden dienen, vooraleerst het belang van de onderneming
zelf (voortbestaan), de werknemers en klanten maar ook omwonenden, aandeelhouders, mits beursgenoteerd,
vakbonden en mogelijk diende de onderneming een landsbelang. In vaktaal werd dit de 'stakeholders'
(=belanghebbenden) benadering genoemd.
In de organisatiekunde was gedurende de jaren '50 en '60 grote belangstelling voor bureaucratieën die
zowel voor stabiele werkgelegenheid, beloning en productie zorgden maar ook nadelen als log en
inefficiënt ten aanzien van veranderingen in de omgeving en verkalkt vanbinnen (bureausclerose). De
Fordistische concerns als ook de overheid en overheidsbedrijven als de PTT of Sociale Verzekeringsbank,
en organisaties in het maatschappelijk middenveld zoals ziekenfondsen, vakbonden en bedrijfsverenigingen
(zie GAK en GMD), waren bureaucratisch georganiseerd om zodoende een standaardproduct of dienst te
kunnen leveren d.m.v. gestandaardiseerde procedures. Je was dan wel een nummer voor een bureaucratie
maar ook een klant die hetzelfde product kon krijgen als ieder ander. Weber (1921) was enthousiast over
bureaucratie als moderne organisatie.
Ondernemingsbelangen.
Ook in dit artikel is forse kritiek noodzakelijk op de neoliberale leer van de vrije marktwerking, die
ondernemingen ook voorstelt als individuen (in USA zelfs voor de wet). David Schrader stelde dan ook dat
de neoklassieke economen ondernemingen als lege huls voorstellen in the corporation as an anomaly
(1994). In een legendarisch artikel in 1932 – the modern corporation and private property- gaven Berle
en Means aan dat de belangen van belanghebbenden in en rond ondernemingen altijd verschillend zijn. Zij
doelden op de belangen van het management, gericht op winst t.b.v. investeringen en daarmee vergroting
van hun onderneming en hun salaris en macht. Aandeelhouders hebben meer belang bij hoge dividenden ook
al gaat dat ten koste van het investeringsvermogen. Niskanen (1971) toonde aan dat in
overheidsbureaucratieën de leiding streeft naar budgetmaximalisatie dan wel dienstenmaximalisatie ter
vergroting van de organisatie, bekend in populaire zin als de wet van Parkinson: omdat iedere ambtenaar
de chef van anderen wilt worden, worden er nieuwe ambtenaren aangeworven.
Transacties en ondernemingen.
Ondernemingen zijn dus onmogelijk als individuen voor te stellen. Naast Berle en Means waren in de jaren
'30 meer goede onderzoeken gedaan naar 'the nature of the firm' (Coase, 1937). Het volgende voorbeeld ter
verduidelijking: zo'n 200 jaar geleden in Engeland waren er diverse textielbewerkers die hun waar
verkochten aan kooplieden. Een volgende stap naar industriële ontwikkeling kwam toen die kooplieden
opdrachten gaven (de principaal) aan de textielbewerkers als uitvoerders (agents) van specifieke
producties. Let wel dat alle transacties nog plaatsvonden op de markt. Dat veranderde toen kooplieden als
ondernemers de textielbewerkers in dienst namen van een fabriek, waardoor transacties die voorheen op
de markt plaatsvonden, nu binnen de onderneming kwamen. Je kan dit internalisatie van transacties
noemen ofwel markt of onderneming zijn inwisselbaar, A. Chandler (1962) stelde dat markt en management
aldus inwisselbaar zijn.
Reden tot internalisatie van voorheen markttransacties is simpel; door de onderneming kan productie en
distributie efficiënter worden geleverd dan door de markt (lees: vele aanbieders), gewoon door
schaalvoordelen bij massaproductie. Net als in de wereld van de beurzen; een belegger moet efficiënter
zijn dan de markt om winst te maken. Voor deze industriële manier van produceren was concentratie van
productiemiddelen en centralisatie van machtsmiddelen noodzakelijk, kortom, bureaucratische organisatie
die kenmerkend werd voor Fordistische ondernemingen. Vervolgens namen vele concerns toeleveranciers over
om controle op aanvoer te krijgen waardoor nog minder transacties verliepen op markten maar binnen het
concern (verticale integratie).
Het neoliberale stokpaardje dat alle bureaucratieën inefficiënt zijn ging dus niet op voor alle concerns
die de Westerse landen en ook Japan opstuwden in de vaart der industriële volkeren. En de neoliberale
fantasiewereld van volkomen concurrentie botste volledig op een economische realiteit van beperkte
concurrentie tussen concerns – de oligopolie- waarin een beperkt aantal aanbieders een groot deel van een
markt beheersen, de politiek kunnen beïnvloeden met lobbyen en nieuwe aanbieders kunnen frustreren wegens
de enorme investeringen om hun concurrentie aan te doen. Tussen ondernemingen van het midden en
kleinbedrijf als ook tussen zelfstandigen zonder personeel was wel vaak grote concurrentie, bijvoorbeeld
om toeleverancier te worden van concerns.
Multinationals.
Concerns werden ook bekend als multinationals, je kan dit globalisering noemen. Dit modewoord is echter al
zo oud als de VOC, 17de eeuw, die als moderne onderneming ook als een der eersten via aandelenuitgifte
investeringskapitaal verkreeg. Concerns kregen met hulp van de politiek toegang tot buitenlandse
grondstoffen en afzetmarkten voor de eindfabrikaten. Het IMF en Wereldbank verstrekten leningen aan
ontwikkelingslanden wegens verarming als gevolg van export van grondstoffen tegen lage prijzen, ten koste
vaak van binnenlandse (landbouw) productie en dure import van goederen van Westerse makelij. Indien een
ontwikkelingsland die leningen en rente niet meer kon afbetalen, volgde een streng bezuinigingsregime door
de IMF (Zie Shock Doctrine) zoals na de crisis in Mexico en Zuid Oost Azië in de jaren '80.
Multinationals concentreerden hun productie nog in de industriële landen en hadden hooguit kleine
vestigingen of divisies in niet-industrielanden vaak, om distributieredenen als transportkosten te hoog
waren voor export. Frisdranken zoals Coca-Cola werden onder licentie op locatie geproduceerd. Hoewel
ontwikkelingslanden bepaald niet rijk werden van de komst van multinationals kon een deel van hun
bevolking welvarend worden als werknemer van die concerns en aldus afnemer worden van westerse producten.
Winsten van multinationals kwamen ten goede van het thuisland, om dubbele belasting te voorkomen werden er
afspraken gemaakt tussen industrielanden op grond van de hoofdvestiging van multinationals zoals Den Haag
en Londen voor Shell.
Belangen van Big Business.
Na de tweede wereldoorlog kwamen topondernemers bijeen in hotel Bilderberg te Arnhem om in het kader van
het Marshallplan hun business plannen op te stellen. In de meeste industrielanden werd ook een
'poldermodel' ontwikkeld tussen vertegenwoordigers van ondernemingen, van werknemers en de politiek. Doel
van een 'social contract between business, labor and government' was stabilisatie van de productie en van
de maatschappij. In Nederland werd de Sociaal Economische Raad opgericht (1950) om die reden. Terugkijkend
werd de periode 1945-1980 in veel industrielanden gesteld als een periode van welvaartsopbouw mede mogelijk
gemaakt door blijvend overleg tussen werkgevers, werknemers en overheid over werk en lonen.
Ik stelde echter aan het begin van dit artikel dat de jaren '60 en '70 een ondernemingsvijandige tijdsgeest
hadden. In reactie daarop stelden vertegenwoordigers van het Amerikaanse bedrijfsleven een manifest op met
de titel Attack on American free enterprise (1973) naast een Trilateraal Comité wegens dreiging van Japanse
concurrentie voor auto- en elektronicaconcerns. Vertegenwoordigers van bedrijven vonden ook steun bij de
jaarlijks Bilderberg Conference, de Business Round Tabel en conservatieve of neoliberale denktanks als het
Cato Institute, the Heritage Foundation en het Institute for Educational Affairs om onderwijs af te stellen
op bedrijfsbelangen zoals de Masters Degree of Business Administration -de MBA- die mij bekend is als
deelnemer (1986-1988) toen ik als onderzoeker werkte bij de faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus
Universiteit.
Na 1980 met de komst van Reagan en Thatcher (zie Nieuwsbrief 79 over turbokapitalisme) ontstond een samenspel
tussen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, neoliberale en neoconservatieve denktanks en rechtse politiek
onder het motto van Milton Friedman: let Business free to govern the world. Political Action Committees
(PAC's) van lobbyisten bewerkten de Amerikaanse politiek, de oprichting van de World Trade Organisation (WTO)
moest vrijhandel bevorderen, als ook de Nafta (USA, Mexico, Canada) en de Europese Unie. Belemmeringen voor
bedrijven zoals sociale wetgeving, eisen aan producten en productieprocessen door milieuwetten, protectionisme
of bedreiging van eigendomsrechten zoals patenten moesten worden geminimaliseerd. David Korten schreef in
'when corporations rule the world' (1995), dat grote bedrijven zoveel macht kregen dat zij zelf wetten en
regulering door nationale overheden naar hun hand kunnen zetten, belastingvoordelen afdwingen en meer rechten
krijgen dan burgers van die landen. Door de WTO werd geregeld dat bedrijven die nadelen ondervinden van
wetgeving van landen de staat daarvan kunnen aanklagen, de actuele Trans Atlantic Trade and Investment
Partnership (TTIP, sinds 2013) is een voortzetting van de WTO.
Global Big Business.
De neoliberale tijdsgeest die de politiek van vrijwel alle westerse landen in zijn greep houdt, die met
het privatiserings- en dereguleringsgeloof met succes een hetze in gang zette tegen alles wat
bureaucratie was dus inefficiënt, kreeg ongepland steun van bepaalde technologische ontwikkelingen. In
1984 deden Piore en Sabel een onderzoek naar bedrijven met flexibele en gespecialiseerde
productieprocessen en producten, het betrof vaak kleine innovatieve bedrijven die toeleverancier werden
van grote bedrijven of een nieuw marktsegment vonden. Computers en telecom vormden de kern van de
technologierevolutie die begon in de jaren '80 en de macht als ook machtsverhoudingen van concerns zou
veranderen. Een eerdergenoemd voorbeeld was de opkomst van mobiele telefonie, begin jaren '90 en
internet, die de machtspositie veranderde van aanbieders van vaste telefoonverbindingen zoals de PTT.
Geprivatiseerd of niet, moest dit bedrijf veranderen of verdwijnen gegeven de nieuwe concurrenten in de
telecomsector.
De globale macht van Big business veranderde door genoemde technologische ontwikkelingen en de opkomst
van China als industriële wereldmacht. Voorheen bureaucratische concerns gingen taken en
productieprocessen uitbesteden aan externe marktpartijen over de gehele wereld (outsourcing) met een
voorkeur voor opkomende lagelonenlanden als China en India. Het hoofdkantoor bleef in het thuisland,
waar men zich bezig hield met kerntaken (core business) in een 'mean and lean' en platte organisatie.
Kerntaken zijn centraal bestuur, planning, ontwerp en marketing van de productie, de feitelijke
productie werd gedaan elders, bijvoorbeeld van textiel.
Los of naast de neoliberale tijdsgeest zijn het deze technologische ontwikkelingen en een nieuwe vorm
van globalisering van de productie, die hebben geleid tot ont- bureaucratisering van concerns.
De eerdergenoemde internalisatie van transacties door bureaucratische concerns is nu omgekeerd tot
externalisatie van taken en transacties, hetgeen automatisch leidt tot meer marktwerking. De
nieuwe flexibele concerns worden vaak aangeduid als transnationale ondernemingen en hebben zoveel macht
gekregen omdat voor hun het idee van nationale staten achterhaald is, ofwel nationale staten lopen met
hun macht en wetgeving achter bij Global Big Business. Ook de berekening van import en export tussen
landen is achterhaald omdat globale productie wordt gekenmerkt door een wereldomvattend netwerk van
grondstofproducenten, toeleveranciers, distributeurs en concerns. De Top 500 concerns in de wereld
beheersen nu 70 % van de wereldhandel. Globale flexibilisering leidt ook tot verregaande
flexibilisering van arbeidsmarkten, het verlagen van lonen en werkzekerheid.
In het volgende artikel zal ik ingaan op nog grotere globale machten dan Big Business, namelijk Big
Banking, en tot slot (van dit jaar) een artikel over de globale Power Elite.