Vliegwieleconomie deel 2
door Tjeerd de Boer
foto Joop Bastinck ©
Feiten en cijfers. Tot nu toe heeft u in de artikelenreeks over economie
een keer kennis gemaakt met de wiskunde in de economie, namelijk het 'gesloten
denkmodel' van Milton Friedman, als is de economie een wiskundig systeem van
rationele individuen in een perfecte vrije marktwerking. Dit model is in de
praktijk echter rijp voor wis- kunde, ofwel 'deleten' omdat het
niet is gebaseerd op de praktijk. Maar is economie dan een beschrijvend vak
waarin geen wetten zijn vast te stellen dan wel samenhangen die zich lenen voor
toegepaste wiskunde?
Nee! Keynes zou na 1936 bekend worden met zijn
bestedingsformule
Y= C+ I + O + (E-M) ofwel het bruto nationaal inkomen is de som
van alle uitgaven voor consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en het
verschil tussen inkomsten door export en uitgaven voor import (de handelsbalans).
Toch zeggen cijfers en feiten niet alles. Ten eerste door het gebruik ervan in
bijvoorbeeld de media: wat zegt het u dat de huizenverkopen dit derde kwartaal met
5 % zijn toegenomen t.o.v. het derde kwartaal van 2014? Of neem de
consumptiequote, aangeduid als C of beter cY. In ontwikkelde landen is de
consumptiequote doorgaans 0.6 van Y ofwel 60 % van het BNP wordt geconsumeerd. In
China als land in opkomst bedraagt de consumptiequote minder dan 30% van Y, maar
de investeringen door bedrijven ruim 40 % van Y. De overige bestedingen komen van
de overheid en het grote overschot door handel; China wordt rijk door de export.
Nu het land in een recessie zit, richt de regering zich op het stimuleren van de
binnenlandse vraag, een markt met 1,3 miljard mensen…
Consumptie concreet. In Amerika nam de consumptiequote van ruim 60 % van Y
toe tot 0.7 Y als gevolg van winsten uit beleggingen en het opnemen van overwaarde
van huizen door middel van oversluiten van hypotheken. Weer zijn deze cijfers
nogal betekenisloos tenzij je ze doorberekent naar de praktijk van elk land. Het
BNP van Amerika was voor 2008 $ 14.000 miljard. Als de consumptie toenam van 63%
naar 70 % van $ 14.000 miljard, is dat bijna $ 1.000 miljard extra consumptie. En
terugkomend op China: als daar de economie groeit met 10 % dan betreft het 10% van
een BNP van 3.000 miljard (2008) = 300 miljard extra in een jaar, hetgeen
overeenkomt met een groei van 2% in Amerika van 2008. Aldus gaan cijfers 'leven'
als je ze in de context plaatst waarin ze van toepassing zijn.
Aanbod schept vraag. Deze wet van Say, eind 19-de eeuw, zegt ook niet veel.
Gaan de mensen kopen zodra er een aanbod is, en hadden ze daar geld voor, eind 19de
eeuw of nu? Of moet je werken zoals Loesje zei, omdat de markt (lees productie)
honger heeft? Materiële armoede of rijkdom is relatief, honderd jaar geleden waren
er auto's, platenspelers en buitenlandse reizen te koop, bestemd echter voor de
toen rijke top 10%. Zo waren er honderden goederen en diensten die vroeger 'luxe'
waren en nu binnen handbereik van de massa: het grootste goed voor het grootste
aantal werd realiteit in de industrielanden.
In deze landen voltrok zich een ontwikkeling van losse –regionale- markten naar
nationale en globale marktmaatschappijen, wat goed van pas kwam voor de ontwikkeling
van massafabricage. Dit leverde schaalvoordelen op in de productie en lagere
prijzen voor de consument. In die zin kreeg Say gelijk, nog geheel volgens de
klassieke markttheorie dat lagere prijzen meer vraag scheppen doorgaans. De vraag
naar fabrieksgoederen werd mede mogelijk gemaakt door reclame in kranten, op trams
of borden langs de weg. Veel gebruiksartikelen werden echter los, per gewicht of
volume en naamloos verkocht, zoals een kilo havermout of een liter olie. Maar de
aanzet naar een massaconsumptie- maatschappij begon in alle westerse landen na de
eerste wereldoorlog vorm te krijgen. En in die massaconsumptie- maatschappij gaan
merkartikelen een steeds grotere rol krijgen.
Technologie schept vraag. Wordt de massaconsumptie of zelfs een
vliegwieleconomie in gang gehouden door ingebouwde slijtage van fabrieksgoederen of
omdat we door reclame ontevreden worden gemaakt over wat we al hebben? Of moeten we
hebben wat de buren al hebben? Al deze vermoedens (hypothesen) hebben of hadden een
kern van waarheid (waren te bewijzen): een gloeilamp ging maximaal een jaar mee,
bepaalde mensen gooien spullen weg omdat de nieuwe mode hun ontevreden makte over de
oude waar en bijvoorbeeld in middenstandsbuurten zal de nieuwe auto of verre reis
van de buren velen inspireren om hetzelfde te willen en kunnen kopen. Toch
verklaren deze 'aandwangen' tot kopen niet de ontwikkeling en instand houden van een
vliegwieleconomie. Technologische ontwikkelingen wel. De mobiele telefoon en de
PC- vanaf midden jaren '80- werden massaproducten in de jaren '90 tot grote
tevredenheid van de gebruikers. Vanaf 2005 volgde de smartphone die zowel de PC als
het oude mobieltje overbodig maakte. Ik beweer dat gebruikers niet ontevreden gemaakt
werden door reclame of de buren, maar de geweldige nieuwe mogelijkheden inzagen van
de nieuwe apparaten. Ziehier een bewijs dat technologie schept vraag, zo ging het ook
bij de introductie van auto's, platenspelers, daarna de CD speler en nu het
downloaden van muziek door een 'app' op je smartphone of via de PC. En niet altijd
vervangt een product een ouder product, er zijn genoeg mensen die en een auto en een
fiets hebben, in de jaren '60 moest de auto echter de fiets en bromfiets vervangen
als een achterhaald vervoersmiddel: een cultuurkwestie…
Cultuur schept vraag. In het begin legde ik iets uit over economische cijfers
en hoe deze 'beeldend' te gebruiken door het voorbeeld van de groei van 10 % van de
Chinese economie van $ 3.000 miljard in vergelijk met de Amerikaanse economie van
$ 14.000 miljard, ofwel de Amerikaanse economie hoeft slechts met ruim 2 % te groeien
relatief om netto evenveel 'toegevoegde waarde' te leveren –namelijk $ 300 miljard-
als de Chinese economie bij 10 % groei. Je kan ook zeggen dat de Amerikaanse economie
bijna 'voltooid' of ontwikkeld is, een bijna economie van het genoeg?
Dan kom ik terug op de vraag uit het vorige artikel over vliegwieleconomie: waarom
hebben we in nagenoeg 'voltooide' economieën niet het ideaal van Keynes bereikt: veel
welvaart en veel vrije tijd, gegeven dat er steeds minder werk nodig is om steeds
meer te produceren? Begin jaren '90 zou Jeremy Rifkin- thans door de gemeente
Rotterdam en Den Haag ingehuurd als dure adviseur- in navolging van Keynes schrijven
over 'the end of work'. Ik was er zelf getuige van, kreeg (1986) een PC van m'n eerste
werkgever de Erasmus Universiteit met daarbij geleverd Word Star, Uw Electrische
Secretaresse! Rifkin voorzag een dramatisch verlies van werkgelegenheid -een derde
industriële revolutie- door automatisering van de dienstensector naast verdergaande
automatisering van de industriesector zoals de CAD- CAM technologie, ontwerp en
productie van grondstof tot eindproduct door middel van computers (wat nu 3D printen
is geworden).
Lijnrecht daartegenover schreef Juliet Schor begin jaren '90 over de overwerkte
Amerikanen. En helaas zag ik ook geen Robot Vrije Tijdsmaatschappij opkomen met
basisinkomens en een genoeg welvaart voor allen, een voltooiing van verzorgingsstaten…
Door welke processen of factoren komt het dan dat velen eerder harder moeten werken,
minder vrije tijd hebben en stressklachten krijgen?
Als belangrijk proces noem ik de uitbestedingscyclus. In de jaren '50 was het
middenstandsgezin in Amerika een droom voor velen. Om dit ideaal te bereiken volstond
een middenklasse inkomen van één kostwinner, de man. Later in de jaren '60 ging de
vrouw 'erbij' werken om dit ideaal te behouden. Vervolgens –zo bewijst onder meer Schor-
is het nodig dat beide partners in een gezin voltijds werken om een middenklasse
welvaart te realiseren- omdat sinds de jaren '70 in de USA de lonen stagneerden.
Gevolg wordt dan dat diverse taken die vroeger onbetaald binnen gezin en familie
gedaan werden, worden uitbesteed aan de formele economie van betaalde activiteiten.
Dit uitbesteden van familietaken schiep een hausse van nieuwe werkgelegenheid, vooral
in de dienstensector, variërend van kinderopvang tot en met eten buitenshuis. Rifkin
had zich vergist, zowel binnen de kantoor of administratiesector had de mogelijke
automatisering nog niet geleid tot een slachting van werkgelegenheid en hij had
mogelijk niet voorzien dat de sector van 'bedienden' enorm zou toenemen wegens een
vraag door uitbesteding door gezinnen / families.
Van marktwerking naar marktbewerking. Een tweede belangrijk proces is
consumentisme dat voor een deel 'geproduceerd' wordt door 'de commercie' maar ook door
maatschappelijke factoren. Hier is het voor economen belangrijk om kennis te krijgen
over sociologische onderwerpen zoals 'tijdsgeest' (zie bij individualisering) of
maatschappelijke culturen. Voor bedrijven is het allicht belangrijk om met marketing
management een product of dienst onder de aandacht te brengen van een groot aantal.
Toch zullen velen als ik zich irriteren aan de reclameterreur op TV en sociale media;
waarom is dat nodig, en al die kosten ook voor reclame, als zovelen alles of genoeg
hebben? En heb je gekozen voor een model auto, een provider, kleding of een reis,
waarom dan gewezen op alle alternatieven door de reclame die jij niet hebt gekozen?
Reclame is echter geen informatie over producten en een mogelijkheid om vele producten
met elkaar te vergelijken in prijs en kwaliteit tegenwoordig, maar een 'branding'
(brand = merk). Je verkoopt geen product alleen, maar een gevoel, een identiteit of
een belevenis. In het boek
schrijf Benjamin Barber hoe en waardoor consumentisme is
geworden tot een levensstijl van velen die verder gaat
dan wat de buren hebben moet ik ook. Consumentisme is –
meer dan ooit- een kwestie van concurrentie en hebzucht
geworden voor en tussen individuen, en een levenswijze
binnen een economie van een nooit genoeg.
Intussen hebben velen te weinig inkomen –zie in USA wegens stagnerende lonen- om te
kunnen kopen wat ze moeten hebben (bijvoorbeeld een smartphone) of willen hebben om
indruk te maken, zodat veel consumenten zich in de schulden werken. To Work and To Lend
= To Spend, aldus Juliet Schor en dat is het mechanisme dat de vliegwieleconomie van
een nooit genoeg aandrijft. In het volgende artikel ga ik nader in op de studie van
Barber en anderen inzake consumentisme.