Bijstand moet simpeler en soepeler, vindt kabinet
(door Adriaan de Jonge / Binnenlands Bestuur)
Minister Schouten presenteert een pakket aan maatregelen
om de menselijke maat terug te brengen in de bijstand.
Wie een bijstandsuitkering heeft en daarnaast in deeltijd
werkt, moet er iets aan overhouden. Wie mantelzorg of
vrijwilligerswerk doet, moet daarvoor niet gestraft worden
met een korting op de uitkering. Wie een boodschappentas of
een verjaardagscadeau krijgt, moet niet standaard met een
terugvordering te maken krijgen. En gemeenten moeten meer
ruimte krijgen om van de regels af te wijken in
uitzonderlijke gevallen.
Vertrouwen
Dat wil minister Carola Schouten voor Armoedebestrijding en
Participatie (ChristenUnie) bereiken met het pakket aan
aanpassingen van de Participatiewet dat ze dinsdag
presenteert. Na overleg met onder andere gemeenten en
bijstandsgerechtigden zelf, komt ze met een aantal
voorgestelde maatregelen die het bijstandsregime minder
hardvochtig moeten maken. Wat Schouten betreft moeten
vertrouwen en de menselijke maat centraal komen te staan in
de hervorming van de Participatiewet.
Boete op compassie
'De Participatiewet is momenteel uit balans', stelt de
minister in een brief aan de Tweede Kamer.
Bijstandsgerechtigden krijgen te maken met ingewikkelde
regels en een streng sanctieregime, stelt de minister vast.
'Daardoor verkeren mensen in onzekerheid, wordt
werkhervatting bemoeilijkt en ervaren burgers wantrouwen
bij hun contact met de overheid.' Wat Schouten ook dwars zit,
is dat het bieden of ontvangen van hulp van vrienden en
familie wordt afgestraft. 'Een zogezegde boete op compassie.'
Omzien
Een gift aan een bijstandsgerechtigde kan bijvoorbeeld worden
aangemerkt als inkomen, waardoor de uitkering wordt verlaagd.
En als iemand in de bijstand mantelzorg verleent, wordt dat
beschouwd als een 'op geld waardeerbare activiteit', wat ook
leidt tot korting op de uitkering. Een gezamenlijke rekening
voeren of inwonen bij de mantelzorgpatiënt kan financiële
consequenties hebben. Net als het in huis nemen van iemand die
dakloos is of dreigt te worden. Al dat soort effecten wil
Schouten voorkomen. 'Als omzien naar elkaar niet meer kan,
wordt het een heel kille samenleving.'
Vrijlaten
Daarom stelt de minister onder andere voor om vast te leggen
dat giften en andere meevallers (bijvoorbeeld uit 'incidentele
hobbymatige verkoop') tot een bepaald maximum worden vrijgelaten.
Gemeenten mogen daar nu al zelf regels voor opstellen, maar er is
geen landelijke richtlijn. Ook de belemmeringen voor het verlenen
van mantelzorg vanuit de bijstand moeten 'daar waar mogelijk'
worden weggenomen.
Werken
Ook wil Schouten werken vanuit de bijstand aantrekkelijker maken.
De vrijlating van inkomsten uit werk moet 'breder' worden toegepast.
Daarnaast moeten inkomsten automatisch worden verrekend met de
uitkering, zodat er minder onzekerheid ontstaat bij wisselende
inkomsten uit werk. Om dezelfde reden wil de minister een
'bufferbudget' om schommelingen in het inkomen op te vangen. Verder
moet het (opnieuw) aanvragen van een uitkering makkelijker worden,
zodat die procedure geen drempel vormt om kortstondig werk aan te
nemen.
Uitzonderingen
Gemeenten moeten volgens het plan meer ruimte krijgen om
uitzonderingen te maken waar dat nodig is. Het opleggen van de
zoektermijn van vier weken voor jongeren tot 27 jaar (die bepaalt dat
jongeren eerst op zoek moeten naar werk of een studie voordat ze een
bijstandsuitkering kunnen krijgen) wordt een bevoegdheid, geen
verplichting. Ook de mogelijkheden om af te wijken van de
kostendelersnorm, of de hoogte van de bijstand af te stemmen op de
specifieke situatie, moeten sterker worden verankerd in de wet.
Daarnaast moeten gemeenten meer vrijheid krijgen om te experimenteren
met nieuwe vormen van toeleiding naar werk of participatie.
Het rapport "Participatiewet in balans: uitkomsten beleidsanalyse" is hier te lezen (63 bladzijden)
Polarisatie tussen progressieven en populisten
door drs. Tjeerd de Boer
Over leven met een lage statuswas de
titel van een rede door Jeroen de Waal bij zijn benoeming tot professor in
de sociologie aan de Erasmus Universiteit, 20 mei 2022. Centraal staat een
toenemende scheiding tussen hoog- en laagopgeleiden. Binnen socialistische
partijen wordt bij discussies vaak het oude onderscheid gemaakt tussen de
arbeidersklasse, de middenklassen en de hogere klasse, de elite. Ik stelde
dan echter dat dé arbeidersklasse een uitstervende groep is. Kijk naar de
Nieuwe Bedienden bij bezorgdiensten, distributiecentra, de horeca en
amusementsindustrie. Uitgebuit als arbeiders in de voormalige fabrieken en
havens.
Van der Waal stelt terecht dat het niet meer gaat om klassenverschillen maar
om status wat hij omschrijft als verschillen in opleiding, sociaal
economische positie en inkomen in de maatschappij, maar vooral ook
verschillen in levenswijze. Je kan zelfs stellen: verschillen in cultuur
tussen laag- en hoogopgeleiden, tussen SBS6 versus VPRO, en- zeer belangrijk-
wat betreft eet- en drinkgewoonten.
De Trotse Arbeider
In de jaren ’60 moet dé arbeidersklasse in USA en Europa met verbazing en
weerzin ook de opkomst van de hippiebeweging hebben aangezien. Archie Bunker
en zijn vrouw tegen hun progressieve kinderen die streden tegen kapitalisme,
materialisme, imperialisme en oorlogen. Vertaald (door Boudewijn de Groot)
zong Bob Dylan over de oudersgeneratie met hun bloedige verleden, jullie
zoons en je dochters die haten gezag, wij zullen die fouten vermijden, en de
man bovenaan is de laagste van straks, want er komen andere tijden... Nogal
bedreigend voor Archie Bunker en zijn leeftijdgenoten van de arbeidersklasse.
Of toch niet?
jullie zoons en je dochters die haten gezag
Inderdaad.! De arbeidersgeneratie, geboren tussen 1910 en 1940, kregen vaak
een baan in concerns, zoals Philips in Nederland, bedrijven met meer dan
100.000 werknemers. Hoe vreemd het ook klinkt, maar met name in de USA waren
die concerns ook een systeem van sociale zekerheid. Uiteraard mede mogelijk
gemaakt door sterke vakbonden van die arbeiders. Lonen van meer dan $40.000,
goede pensioensopbouw, diverse bedrijfsfaciliteiten variërend van sportclubs
tot en met bedrijfs medische diensten. Veel werknemers hadden een baan voor
hun leven, en daarna een goed bedrijfs- (tak) pensioen. Niet zelden
verstrekten concerns studiebeurzen voor de kinderen van de arbeiders (zoals
Philips), zonder de verplichting bij het concern te moeten werken later.
Dit is het (mijn) economische verhaal over de toenmalige arbeiders. In zijn
boek "the corrosion of character" stelt de Amerikaanse socioloog Sennett vast
dat vele arbeiders trots waren op hun baan (functie), inkomen en op het
bedrijf waarvoor zij werkten. The Working Class Hero die in de jaren ’60 ook
een aantal intellectuelen inspireerden om in een fabriek of haven te werken.
De arbeiders hadden dus een bepaalde status of aanzien, het sociologische
verhaal van Sennett en recentelijk Jeroen de Waal. Van fabrieksarbeider,
schoonmaker, portier of kantinemedewerker, trots onder meer om te werken voor
Het Concern. Als belangrijk en nodig worden gezien voor de organisatie als
geheel door de leidinggevenden die hooguit 40 X zoveel verdienden als de
gemiddelde arbeider (= 40 X $40.00 =$ 1.6 miljoen bruto per jaar).
De afgeschafte arbeider
Vanaf begin jaren ’80 kwam de ontvlechting van de concerns op gang in Amerika
en Europa, met massa- ontslagen tot gevolg. Het nieuwe bedrijfsmodel bestond
uit een hoofdkantoor van managers en een kleine schil daaromheen van vaste,
vaak hoogopgeleide medewerkers. Grote delen van de productie en ondersteunende
diensten zoals schoonmaak en kantine werden uitbesteed. Voorraden werden niet
meer aangehouden. In de ‘waardeketen’ van toeleveranciers was just in time
management regel bij de leverantie van onderdelen en diensten als ook flexibele
specialisatie tussen de toeleveranciers (Piore, Sabel, 1984). Overigens was
genoemd bedrijfsmodel in Japan al eerder gebruikelijk.
Voor werknemers verslechterden lonen en arbeidsomstandigheden omdat bij de
aanbesteding door de nieuwe concerns de goedkoopste aanbieder meestal de
opdracht kreeg. Uiteraard verloren veel fabrieks- en havenarbeiders hun baan
als gevolg van automatisering en robotisering. Sinds de jaren ’80 kan je
stellen dat het tijdperk van de industriële arbeider voorbij is. Veel
werknemers kwamen terecht in de nieuwe dienstensectoren. Vooral groei van
sectoren voor persoonlijke diensten door massale uitbesteding van
huishoudelijke taken zowel door gezinnen en vaak drukbezette yuppies.
tot schijnzelfstandigen gemaakt zoals bij Post.NL
Lonen en werkomstandigheden bleven slecht door afwezigheid van of zelfs verbod
op vakbonden (Amazon.com, Gorilla’s) . Werknemers in lage lonensectoren kregen
een dubbele klap: omdat hun lonen laag waren en bleven, verloren zij daardoor
aanzien of status en waren zij noch trots op hun baan, werkgever en op zichzelf.
Ze konden niet worden aangeduid als proletariaat als door Marx, maar als
precariaat. Vertaald als werken en leven onder financieel precaire
omstandigheden, als werkende armen. Veel van deze werknemers worden tot
schijnzelfstandigen gemaakt zoals bij Post.NL, anderen konden niets anders dan
zich als ondernemer aan te bieden.
Polarisatie tussen progressieven en populisten.
Overleven is het lot geworden van mensen met lage inkomens en status, die het
gevolg werden van veranderde economische omstandigheden, zoals aangeduid. Maar
het lot van mensen met een laag inkomen werd door veranderde maatschappelijke
omstandigheden nog meer verergerd. Concreet betreft het de vergiftiging van de
maatschappelijke cultuur en politiek door het
Neoliberalisme = Individualisering= Meritocratie = Verachting van de verliezers
in een turbokapitalistische maatschappij.
Ik heb dit thema regelmatig herhaald maar ben ook continu verbaasd over de nog
veel grotere omvang en invloed van verachting en vernedering van de vele
verliezers in deze maatschappij door een elite, dan ik al wist of vermoedde. Het
aantal personen als gevolg van de Toeslagenaffaire wordt nu geschat op ruim
200.000. Momenteel woedt een debat over institutionele discriminatie, mensen met
een kleurtje worden sneller als verdacht beschouwd door uitvoerende organisaties
van de overheid dan witten. Maar diezelfde uitvoeringsorganisaties discrimineren
vrijwel alle laagopgeleiden die niet of moeilijk kunnen omgaan met administratieve
en digitale eisen waardoor zij ook als fraudeur kunnen worden opgevat. Deze
discriminatie is bekend door het toedoen van de Belastingdienst, Sociale Diensten
en de UWV.
Openlijke verachting en vernedering van met name
laagopgeleiden heeft gevaarlijke consequenties voor politiek en maatschappij
Vertegenwoordiging van laagopgeleiden in politieke partijen is zeer gering omdat
velen zich ongeschikt of zelfs te dom vinden voor politieke of maatschappelijke
deelname. Veracht worden op hun vaak ongezonde levensstijl door de elite van
hoogopgeleiden en door diezelfde elite bedreigd bijvoorbeeld door het nog duurder
maken van ongezonde producten. Bekend als de Financiële Prikkel Theorie, als
stappen de ongezond levende mensen met een lage status en inkomen ook over naar
gezonde voedingsmiddelen en dranken die zij niet kunnen betalen.
Regelmatig zie ik in de media het woord empathie opduiken, mogelijk te vertalen
als liefde en zorg voor de medemens. Inderdaad een zeer belangrijk motief om in
de zorg of onderwijs te willen werken. Maar empathie zie ik ook als het
vermogen om je te kunnen verplaatsen met name in de levensomstandigheden van de
mensen, de omgeving of situatie waarin zij moeten handelen. En dit empathisch
vermogen is nog steeds ver te zoeken in Politiek den Haag.
Enige voorbeelden: een vrouw is voor 55 % afgekeurd wegens reuma en heeft recht
op een WIA uitkering. Ze moet wel wat eigen geld verdienen (eur 490 per maand)
om die uitkering te krijgen, ze móet werken op grond van het arbeidsgeschikte
deel van 45 %. In jargon verdiencapaciteit genoemd. Haar consulent stelt voor
om kraanmachinist te worden. Een werkloze met een gewoon rijbewijs krijgt te
horen van een Sociale Dienst om buschauffeur te moeten worden. Ach, een werkloze
wiskundige kan glazenwasser worden maar al die voorbeelden geven aan dat de
uitvoerende instanties slecht of niet rekening houden met de wensen en
capaciteiten van hun ‘klanten’ . Ze bieden mensen in het nauw geen perspectief,
wordt nu gezegd in debatten, ook ten aanzien van de boeren. Het beeld blijft van
wij nemen maatregelen en zetten die door, en jij of jullie zien maar hoe jullie
je (wel of niet) aanpassen aan gewijzigde regels of omstandigheden.
Ach, een werkloze wiskundige kan glazenwasser worden
De klasse van mensen met een lage status dreigt zich af te scheiden van de
maatschappij. Zij haten de politiek, de publieke omroep en de wetenschappen.
Steeds meer is een samenklontering te zien binnen het populistische blok van
ultrarechtse partijen, boerenorganisaties als Farmers Defence Force,
wetenschapsontkenners en overheidshaters. Sinds Fortuin goed voor zo’n 20 procent
van alle stemmen. Van der Waal toonde in zijn onderzoek aan dat de vraag: dat de
overheid het verdient om hard te worden aangepakt, desnoods met geweld, veel
vaker met ja werd beantwoord door laag opgeleiden dan hoogopgeleiden. Sommige
politici vrezen een burger... (boeren?) oorlog. Ik laat dit liever over aan de
beoordeling door sociologen als van der Waal. Ik vindt de dreigende afscheiding
van bevolkingsgroepen met een lage status al gevaarlijk genoeg voor de maatschappij
en politiek.
Tenslotte: val ik terug op het linkse begrip klasse en ben ik er één vergeten? Ja de
middenklasse, met de status van gegoede burgerij, tevreden over zichzelf, inkomen,
wonen en werken. J.K. Galbraith duidde deze groep als een ‘class of contentment’. Ze
zijn gebaat bij politieke en maatschappelijke stabiliteit en stemmen vaak op
centrumpartijen als VVD of CDA, of progressief (D’66, GroenLinks). Tot nu toe is
centrumrechts met name door de VVD een machtscentrum gebleven in de Nederlandse
politiek. Halen, Hebben en Houden politiek...
Bijdrage aan het debat over de staat van het onderwijs
door Tweede Kamerlid René Peters
In het evangelie van Mattheus vertelt Jezus een parabel. Een
gelijkenis. “Er was eens een zaaier. Hij ging uit om te zaaien.
Een deel van het zaad viel op de weg. De vogels pikten het op.
Of het werd vertrapt. Een ander deel viel op de rotsen. Dat
zaad kwam wel op. Maar kon geen wortel schieten en verdorde.
Weer een ander deel viel tussen de distels. De opgekomen
plantjes kregen noch zon, noch voedsel en werden verstikt.
Slechts een klein deel viel op goede grond. En bracht rijke
vrucht voort.”
Nu heb ik een vraag aan onze minister. En hij mag er een tijdje
over denken. Over een zaaier die duur zaad heeft gekocht en met
groot enthousiasme en met brede gebaren en luid roepend ‘zie mij
eens zaaien’, de korrels overal lukraak neer laat komen. De
oogst viel helaas een beetje tegen. Wat is nu belangrijker? Het
goede, dure zaad? Of de plek waar de zaaier het met een breed
gebaar liet neerkomen. En, zou de minister bij een onvoldoende
opbrengst, investeren in meer zaad of in betere grond?
Jaar in jaar uit wordt er in het onderwijs geïnvesteerd. En jaar
in jaar uit vallen de opbrengsten tegen. Dat is niet zo vreemd.
Alleen uitstorten over scholen wat bewezen werkt, werkt niet.
Tenminste niet als er geen lerende cultuur op scholen is.
Onderzoek van de Education Endowment Foundation (EEF) in Engeland,
laat zien dat het effect van het bekijken van webinars en video’s
en het volgen van trainingen of het bezoeken van conferenties door
leerkrachten, op de leerwinst bij kinderen afwezig is.
Dat is de letterlijke conclusie. 0.0 effect. Niks, nada, noppes,
zero, nul. Niets dus.
Wat zowel de EEF in Engeland als in Nederland het Nationaal
Regieorgaan Onderwijsonderzoek constateren is dat een lerende
cultuur nodig is om de resultaten uit onderzoek effectief toe te
passen. Zonder dat is alle moeite en alle inzet in tijd en geld voor
niets.
Deelt de minister de conclusie van het CDA dat enorme investeringen
in het onderwijs, dat zaaien zeg maar, nutteloos is als het zaad in
figuurlijke zin op straat terecht komt en in alle drukte wordt
vertrapt. Of op rotsen, zodat het tijdelijk opkomt maar uiteindelijk
geen wortel kan schieten. Of tussen de distels en het in de veelheid
der dingen verstikt.
Het verhaal van het CDA zal gaan over het bevorderen van een lerende
cultuur. Het ontginnen van grond, zodat het goede zaad vrucht kan
dragen. Goed onderwijs dat begint en eindigt bij de enige werkzame
stof die er is. Dat is de kwaliteit van de leraar voor de klas. We
weten het al lang. Het effect van kleinere klassen op de leerprestaties
van leerlingen is nihil. Net als het onderwijsconcept of de inrichting
van het klaslokaal. De enige effectieve factor om de leerprestaties van
leerlingen te verbeteren is het verbeteren van de lessen. En dat kan
alleen via het verbeteren van de leraren voor de klas. En ja, dat kan
en moet over de gehele linie beter. Het zou de sector sieren deze
conclusie te omarmen. Want het is net als in de jeugdzorg en eigenlijk
overal. Professionals doen wat ze kunnen met de kennis die ze hebben.
Maar dat is geen eindpunt maar een goed begin. We doen het goed. Maar
morgen doen we het nog beter.
Ik bezoek pareltjes van lessen. Ik ken veel docenten die een niveau
bereiken dat ik nooit bereikt heb en waarschijnlijk niet bereiken zal.
Maar laten we eerlijk zijn. Het tegenovergestelde is hier en daar ook
het geval. Ik zie ook draken van lessen en startende of minder goede
docenten, die feitelijk aan hun lot worden over gelaten. Die of na een
paar jaar stoppen, of uitvallen, of tot hun pensioen op hun tandvlees
doormodderen tot schade van alles en iedereen.
Kwaliteit van docenten begint op de opleiding. Een goed opgeleide
leraar beheerst op zijn minst de benodigde inhoudelijke en didactische
kennis. Oefenen op inhoud. Rekenen, lezen, schrijven. Oefenen, oefenen,
oefenen. En door het lezen van rijke teksten op het gebied van
aardrijkskunde, geschiedenis, biologie. Is de minister bereid te
onderzoeken hoe de kennis van universiteiten op het gebied van didactiek
in de pabo’s geïntegreerd kunnen worden. Zodat ook op pabo’s en op
lerarenopleidingen zelf een lerende cultuur ontstaat? Ook hier, alle
dagen samen een klein beetje beter? En is de minister bereid de effecten
van de verlaagde instroom eisen nauwkeurig te monitoren.
Er is veel onderzoek gedaan naar de uitval van startende docenten. Een
onderwerp dat, ook in het licht van het nijpende lerarentekort, zeer
belangrijk is. En laten we eerlijk zijn. Die uitval is veel en veel te
hoog. Zo’n beetje de helft van de startende leraren schijnt binnen vijf
jaar een ander pad op te gaan. Dat kan toch niet. We kunnen opleiden wat
we willen, maar dit is dweilen met de kraan open. Een grote overgang,
onbekendheid met veel praktische en organisatorische zaken, hoge werkdruk,
stress, het gevoel geïsoleerd te staan. Ondanks het goede startsalaris is
het vaak teveel. En haken veel jonge docenten af.
Is de minister bereid scholen actief te bevragen op het bestaan van goede
introductieprogramma’s, maatjes systemen, coaching door leidinggevenden of
externen, terugkoppeling aan lerarenopleidingen, coaching on the job,
intensieve lesbezoeken en andere interventies waarvan onderzoek heeft
aangetoond dat het werkt. Het NRO laat zien fat het heel complex het is dit
goed te doen. Hoe kan de minister zorgen dat scholen ook op dit vlak van
elkaar leren?
Leraren werken 1659 klokuren per jaar. Het grootste deel gaat op aan
lesgeven en voor- dan wel na bereiding. Maar een substantieel deel is
gereserveerd voor zogenaamde lesvrije taken en scholing. Kan de minister
in het kader van het lerarentekort aangeven of en hoe het aantal lesvrije
taken en de zogenaamde overhead op scholen substantieel teruggebracht
zouden kunnen worden. Zodat lesgeven in woord en gebaar weer overal op 1
staat? En kan hij hierbij de lessen die getrokken kunnen worden uit de
rijke schooldag betrekken? Surveillance tijdens toets weken, het
organiseren van allerhande sportdagen en activiteiten zijn echt geen
taken die op het niveau van een docent uitgevoerd hoeven te worden.
Een ander substantieel deel van het zogenaamde taakbeleid is ingevuld met
scholing. Een fulltime docent wordt betaald om zich een half dagdeel per
week bij te scholen. En er is nog budget voor ook. Maar is de minister het
met me eens dat scholing in alle drukte meestal toch wat op de achtergrond
raakt. Is de minister bereid in gesprek te gaan met het onderwijs over de
vraag om die tijd, en dat geld niet langer per definitie individueel in te
zetten. Maar het ook mogelijk te maken dit collectief te doen? Onderwijs is
tenslotte een teamsport. Samen doelen stellen. Samen bedenken hoe die
bereikt kunnen worden. Samen verbeteringen bedenken. Samen uitvoeren en
samen bekijken of het ook werkt. En door!
Voor die lerende cultuur zorgt ook de schoolleiding. Goed voorbeeld doet
goed volgen. Toen ik net begon als afdelingsleider kreeg ik een coach. Anton.
En Anton vond het leuk om mee te kijken waar ik me mee bezig hield.
Regelmatig zei hij gekscherend. “Jungske gij doet werk dat een intelligente
veertienjarige ook kan doen. Ga eens lessen bezoeken, met mensen mee oplopen,
praten met kinderen. Houd eens functioneringsgesprekken. Doe eens aan
verzuimbeleid. En neem eens contact op met wat collega’s van andere scholen
om te zien hoe die het doen.” Deelt de minister het beeld dat het systeem
van voortgangs- en functioneringsgesprekken op veel plekken nog in de
kinderschoenen staat? En wat gaat de minister daar aan doen?
Deelt de minister het beeld dat schoolleiders druk zijn met begroten,
organiseren, administratie, vergaderen, communicatie en vooral ook met het
werven van leerlingen en alles wat daar bij komt kijken? En dat het coachen
van docenten voor de klas, laat staan zelf lesgeven, er nog wel eens bij
inschiet? Ook hier zijn fantastische voorbeelden hoe het wel kan. Hoe
bevordert de minister een lerende cultuur onder schoolleiders? Is hij bereid
de inspectie de raden van toezicht actief te bevragen op hun manier van
sturen op een lerende cultuur? Op scholen in het algemeen en schoolleiders
in het bijzonder?
Sowieso zijn de verschillen tussen scholen enorm. Je hebt goede en hele
slechte scholen. En dat staat los van de leerlingenpopulatie. Is de minister
bereid eens te onderzoeken of scholen uit vergelijkbare buurten, met een
vergelijkbare populatie, goede en zwakke, aan elkaar gekoppeld kunnen worden
om van elkaar te leren?
Toen na de oorlog het land moest worden opgebouwd, was het onderwijs in het
zuiden van het land vaak georganiseerd door zusters en paters. Daar was veel
over te zeggen. Maar twee dingen zeker. Het startpunt van ieder kind was na
de oorlog nul. Men wist niet wie wat mankeerde of wie wat voor talent had.
Maar de leerprestaties waren verbluffend goed. Zeker in vergelijking met nu.
tegenwoordig gaat dat anders.
We meten alles van kinderen en al die data worden afgezet tegen het
gemiddelde. Hiervoor weten we veel van kinderen. En weten we ook wat ze
‘mankeren.’ Want alles wat afwijkt van het gemiddelde is een potentiële reden
tot zorg.
Het valt voor een docent niet mee om een volle klas van gemiddeld 25 kinderen
goed les te geven. Zeker niet wanneer er van hen verwacht wordt voor al die
individuele afwijkingen van het gemiddelde individuele zorg en aandacht te
hebben. Het valt niet mee om een klas van 25 kinderen goed les te geven. Maar
het is onmogelijk als er vier kinderen met dyslexie in zitten, twee met
dyscalculie, twee met adhd, drie met een stoornis binnen het autistisch
spectrum, een hoogbegaafde en nog drie waarvan de hoogbegaafdheid niet is
aangetoond, maar waarvan de ouders toch dezelfde aanpak eisen. Al die
individuen eisen een individuele aanpak. Van al die individuen moet de
voortgang gemeten, bijgehouden en besproken worden. Met een IB’er en met de
ouders en met externe hulpverleners. Dat is ziekmakend en het helpt niet.
De bekende onderwijsgoeroe Andy Hargreaves zei het als volgt. What is
essential to some, is good for everyone. Wat essentieel is voor sommigen is
goed voor iedereen.
Een rustige, prikkelarme voorspelbare schoolomgeving. Kalme, goed opgeleide
docenten. Excellente didactische vaardigheden en inhoudelijke kennis.
Uitleggen, voordoen, nadoen, samen doen, zelf doen. Terugkoppelen wat goed
ging en wat beter moet. En vooral een lerende cultuur. Daar gaat het om. Is
de minister het met me eens dat er fors gesneden kan worden in al die
individuele aanpakken als het onderwijs op die manier zou zijn ingericht? En
dat een leraar dan weer normaal toe zou komen aan lesgeven? Wat gaat de
minister met deze wetenschap doen?
Tot slot. We leven in een raar landje. Met de mond belijden we dat MBO’ers
heel belangrijk zijn. Maar we kijken wel beter uit. Zodra het er op lijkt dat
onze kinderen naar het VMBO gaan, zetten we alles op alles om dat onheil te
voorkomen. Praktische opleidingen worden niet meer gekozen. Tegelijkertijd
zijn de personeelstekorten gigantisch. Misschien hebben we maatschappelijk
gezien wel voldoende psychologen. Vaklieden hebben we echt onvoldoende. Wat
kan de minister doen om uitwisselingen met het echte bedrijfsleven beter te
maken. ROC’s de kennismakelaar van de praktijk te laten zijn. HBO en MBO naar
elkaar te laten groeien en een leerlijn havo-mbo aantrekkelijk te maken.
Terug naar de zaaier. Luid roepend ‘zie mij eens zaaien’, is veel goed zaad
op de de weg (vertrapt in de drukte) op de rotsen (verdroogd door een gebrek
aan duurzame aandacht) of tussen de distels (verstikt in de veelheid der
dingen) terecht gekomen. En een te klein deel in goede grond. Aan ons, het
hele onderwijsveld en zeker aan de minister de schone taak eerst grond te
ontginnen, te ontdoen van distels en stenen, te zorgen voor een lerende
cultuur alvorens te strooien met geld en wijsheden.