VAN PROLETARIAAT NAAR PRECARIAAT
OVER
FLEXIBILISERING VAN DE ARBEIDSMARKT
door Tjeerd de Boer
In Nederland hadden we vorig jaar ruim 8 miljoen banen, variërend van 5 tot 50 uur per week.
Bij 60 % van die banen ging het om vaste contracten, 40 % betreft flexibele arbeidscontracten.
Kijken we naar de werkgelegenheid bij jonge werknemers tot 40 jaar, dan werken 60 % van de
jongeren op flexibele basis en zal de trend naar flexiwerk verder voortgaan. Parallel aan de
toename van flexiwerk is de tendens naar lage lonen van flexwerkers. Leidt flexibilisering van de
arbeidsmarkt tot uitbuiting?
Soorten flexiwerk. Het meest bekend zijn de ruim 1 miljoen zelfstandigen zonder
personeel, vaak aangeduid ook als zelfstandigen zonder poen. Het betreft in het merendeel ex
werknemers die o.a. hun oude werkgever als opdrachtgever hebben. Van werkgever naar
opdrachtgever is trouwens essentieel voor de meeste flexiwerkers; in de volgende alinea's
wordt dit nader aangeduid. Sommige werknemers zijn uit zichzelf begonnen als zzp-er. Zij kozen
bewust voor het ondernemerschap, vaak na eerst jaren ervaring te hebben opgedaan bij een
werkgever.
Ruim 2 miljoen mensen zijn niet zelfstandigen maar ook geen werknemers met vaste contracten. Het
meest bekend sinds de jaren '50 zijn uitzendkrachten, maar thans hebben velen nul-urencontracten,
zij werken op afroepbasis, worden gedetacheerd of werken onder een payroll constructie. Nederland
kent veel werkenden met een deeltijdbaan, echter wel met een vast contract. Indien mensen werken
op oproepbasis zonder dienstverband, is er weer sprake van opdrachtgever i.p.v. werkgever.
Flexiwerk door veranderingen in organisaties. De lezers van mijn artikelen in de
RoSA! Nieuwsbrief kennen mij als econoom. Toch zou ik na mijn afstuderen als werknemer bij de
Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit, ook ingewijd worden in de bedrijfskunde (post
doctorale opleiding bij de Rotterdam School of Management). Zo leerde ik kennismaken met het
verschijnsel organisatie en het organiseren van organisaties, zoals bedrijven.
Midden jaren '80 waren bureaucratisch georganiseerde concerns nog model voor het Westerse en
Japanse kapitalisme. Miljoenen mensen hadden daarin hun loopbaan (carrière) voor het leven en
konden door hun werkgever rekenen op sociale zekerheid in de vorm van doorbetaling bij ziekte,
verlof en vakantie, en pensioen. Sterke vakbonden kwamen op voor de belangen van werknemers in een
geordend overleg met werkgevers in bedrijven en binnen stelsels van arbeidsverhoudingen zoals in
het Nederlandse poldermodel. Sterk, omdat de vakbonden veel leden hadden in concerns en bij de
overheidsbureaucratieën.
Midden jaren '80 was echter een overgang te zien van Fordisme met bureaucratisch
georganiseerde productie naar gedecentraliseerde productie door kleine bedrijven. Bij
bureaucratische organisaties was het gebruikelijk om diverse functies intern te vervullen i.p.v.
deze te kopen op een markt. Van schoonmaak en beveiliging, kantine tot en met wetenschappelijk
onderzoek. Vanaf de jaren '80 nam ont bureaucratisering, bekend als 'outsourcing' van taken en
functies toe, op weg naar platte of slanke organisaties. Was dit een modegril, blijkend uit het
toenmalige management jargon, of een gevolg van rechtse politiek?
Nee, het was een gevolg van globalisering van de productie en door technologische
ontwikkelingen. Door nieuwe mogelijkheden op het gebied van computergebruik werd flexibele
specialisatie van de productie mogelijk (Zie Piore, Sabel, 1984) en kon afstand worden gedaan van
massa fabricage als zijnde goed en goedkoop. Globalisering van productie en handel werd bevorderd
door steeds lagere transportkosten. 10 jaar later, met de komst van het internet, werd het ook
makkelijker om delen van productieprocessen te verplaatsen naar lage lonen landen, zoals
administratie en call centra naar India. Industrie- arbeid werd verplaatst naar lage lonen
gebieden, zoals taxfree zones in China.
Flexiwerk door verandering in de organisatie van werk. In bureaucratische
organisaties is het bekend dat taken en rollen, dus functies, geordend zijn in een vrij stabiele
vaste organisatiestructuur. Saai en stabiel, maar ook zeker voor werknemers, zeker van werk,
inkomen, loopbaantrajecten en tenslotte pensioen. Weinig uitdagend en mogelijk ook niet kansrijk
voor degenen die meer wilden dan zo'n keurslijf... maar afhankelijk van beroepstype kon niet
iedereen makkelijk voor zichzelf beginnen, een bouwvakker wel, of een boekhouder, een lopende band
werknemer niet.
In niet meer bureaucratische organisaties is een verschuiving te zien van vaste taken en
rollen naar projectmatig werken. Werknemers worden per project ingezet als lid van een tijdelijk
team. Zodra sommige werknemers tijdelijk geen opdracht hadden, werden zij doorbetaald door de
organisatie, omdat ontslag en wederom aannemen meer tijd en geld kostte. Maar intussen nam het
'mean and lean' type organisatie in aantal toe, bestaande uit een kleine directie en enkele
kernafdelingen zoals ontwerp, marketing en verkoop. Alle overige werkzaamheden worden uitbesteed,
vaak op globaal niveau. Het personeel bestaat dus uit een kleine groep van vaste werknemers en een
grote schil van flexiwerkers op losse contractbasis. Overigens moet niet teveel waarde gehecht
worden aan het begrip vaste banen. Veel organisaties worden door fusies, overnames of
reorganisaties totaal anders dan de oude organisatie en kunnen bepaalde werknemers niet meer
gebruiken, i.h.b. ouderen.
Opkomst van een precariaat. In 2000 schreef de bekende Amerikaanse
socioloog Senett over de opkomst van de flexibele mens (corrosion of character). In toenemende mate
werden organisaties veranderlijke of tijdelijke netwerken van (projectmatige) activiteiten.
Werknemers moeten steeds meer gericht zijn op korte termijn doelen en veranderlijke taken en rollen.
Tegenwoordig wordt dat in jeuktaal op kantoor 'agility' genoemd, een behendigheid om snel in te
spelen op veranderlijke situaties. Vaste werknemers met trouw voor de organisatie of hart voor het
bedrijf zijn passé.
Flexiwerkers zijn geen lid van een organisatie maar tijdelijke deelnemers, meestal zolang als een
project duurt. In werkloze tussentijden worden zij niet betaald zodat zij of wel steeds moeten teren
op hun financiële reserves of een uitkering moeten aanvragen. Voorzover dat in hun land mogelijk is,
zullen zij een beroep moeten doen op bijstands type regelingen. Zij komen niet in aanmerking voor
werkloosheidsregelingen die geldig zijn voor vaste werknemers na een bepaalde werkperiode. In geval
van een conjuncturele crisis zullen dus vele flexwerkers in de bijstand terechtkomen of moeten leven
van het inkomen van hun partner. Kortom een groot gevaar op armoede, dat vele flexwerkers evenzo
treft wegens lage betaling voor hun opdrachten. Ze zijn bekend als werkende armen.
Gevolgen van flexwerk. Senett beschreef hoe langdurige onzekerheid inwerkt
op het karakter van mensen alles wat ze hebben en doen is precair geworden. Maar die individuele
onzekerheid slaat ook terug op de maatschappij, waarin het begrip sociale zekerheid wordt uitgehold,
net als een systeem van arbeidsverhoudingen,dat was gebaseerd op vaste werknemers in min of meer
vaste organisaties. Toen in 1999 de Flexwet werd aangenomen in Nederland, reageerde de vakbeweging
er lauw op; men verdedigde vooral de belangen van mensen met vaste banen, vaak ouderen die overigens
ook werden bedreigd door ontslag en daarmee verlies van pensioensopbouw. Mogelijk eén van de redenen
dat de vakbeweging de aansluiting miste bij (jonge) flexwerkers die niet eens een pensioen opbouwen
tenzij zij rijk genoeg worden om dat te kunnen opsparen.
De toekomst. Ik vermoed dat flexwerk een blijvende trend wordt, men
solliciteert niet meer naar een baan maar probeert opdrachten binnen te halen of start zelf projecten
op. Zo dit de toekomst wordt van 'de' arbeidsmarkt, is het nodig om een stelsel van basisinkomens in
te stellen omdat anders de financiële ellende niet is te overzien als mensen steeds van tijdelijk werk
naar tijdelijke uitkeringen moeten hiphoppen omdat continuïteit van werkzaamheden vaak het grote
probleem is bij flexwerk. Zoals in mijn eerdere artikelen over basisinkomens is zo'n regeling ideaal
voor kleine ondernemers, artiesten en ook studenten, mits dit inkomen ongeveer op bijstandsniveau
netto is, dus 1.000 euro per maand inclusief ziektekostenverzekering. Op dit moment is het moeilijk om
een betaalbare verzekering voor arbeidsongeschiktheid te regelen. Willen wij flexwerk zien als de norm,
dan zou het ook goed zijn als de overheid een regeling treft in geval arbeidsongeschiktheid, die thans
vrijwel alle flexwerkers op termijn de armoede injaagt. Over pensioenopbouw voor flexwerkers wordt nog
nagedacht. De politiek heeft er moeite mee dit verplicht te stellen, en flexwerkers allicht ook zolang
hun inkomen geen of weinig spaarmogelijkheden biedt.
De vraag in hoeverre flexwerk kan leiden tot uitbuiting hangt vooral af van individuele kwaliteiten van
enkelen of gebrek aan collectieve organisatie door de meesten met flexwerk. Hoogopgeleide specialisten,
vaak met eerdere werkervaring binnen organisaties, maar ook bekend geworden flexwerkers in hun sector,
kunnen eisen stellen met betrekking tot hun tarieven. Veel overige flexwerkers moeten het hebben van
collectieve organisatie, dus nieuwe vakbonden. De socioloog Marguerite van den Berg stelde dat het
precariaat wel massa heeft, maar geen collectief, waardoor zij geen looneisen op tafel kunnen leggen en
zelfs politieke macht kunnen hebben, zoals wel de vakbeweging in het verleden.